Schermafbeelding 2021-01-15 om 12.12.23.png

7 / Geknetter

‘Nee, laat me maar.’ Het meisje dat lijkbleek twee rijen voor ons zit, schuift onrustig op haar stoel. Haar buurmeisje dat zich bezorgd naar haar toe buigt, weert ze met een vaag gebaar af. Die geeft alleen niet op.
‘Maar Annemarie je moet het vertellen. Wat is er gebeurd? Niemand vertelt ooit wat wanneer ze bij de conrector zijn geweest.’

Mug zit met zijn oren gespitst naast me, net als ik. Annemarie, een overijverig, niet al te handig meisje, heeft twee uur geleden bij scheikunde, een enorme stellage, van reageerbuizen, erlenmeyers, bunsenbranders, mengkolven, bekerglazen en maatbekers omgestoten en een slagveld van schroeiplekken, brandgaten en heel veel glasscherven veroorzaakt. Alles in een onbeholpen poging om een wit voetje te halen bij de leraar, maar dat maakte meester Balg niets uit. Hij scheen de enorme puinhoop als een persoonlijke belediging op te vatten. Eruit ging ze. Naar de conrector.

Nu, een uur later, is ze de Franse les binnen geslopen en ziet ze eruit alsof ze een spook heeft gezien, of liever, een beul. Andere leerlingen beginnen zich er nu ook mee te bemoeien. Onder het mom van haar te willen helpen of troosten, proberen ze haar uit te horen. Wat is er gebeurd bij de conrector? Wat is er gezegd? Maar brave, ongelukkige Annemarie houdt stijf haar lippen op elkaar.

‘Dit deugt niet,’ sist Mug terwijl ik me langs hem heen wurm naar buiten als de les is afgelopen. De geur van zijn, ongetwijfeld heel erg dure, eau de toilet is op deze afstand bijna niet te verdragen. Ik schud hem af en loop naar buiten.

Het is pauze en pauzes zijn zonder enige twijfel mijn minst favoriete momenten van de dag. We zijn twee weken verder en in de klas is het ondertussen redelijk goed te doen. Als je hele dagen met elkaar in één ruimte opgesloten zit gaat de nieuwigheid er al snel vanaf, maar buiten het klaslokaal is een ander verhaal. Mijn reputatie van brandstichter/pyromaan is nu wel tot iedereen doorgedrongen, van de meest onwetende brugklassers tot de meest wereldvreemde eindexamenkandidaat. Zo waad ik elke dag door een drabbige stinkende poel van scherp gefluister, wijzende vingers en priemende blikken wanneer ik van het ene lokaal naar het andere beweeg. Het is niet leuk, maar het is te doen. Lokaalwisselingen duren maar kort. De pauzes daarentegen strekken zich drie keer per dag voor me uit als een onmetelijke vlakte zonder enkele beschutting. Tijdens de pauzes voel ik me kwetsbaar en kaal.

Vlak voor me stoppen twee ouderejaars zo abrupt dat ik bijna tegen ze opbots.
‘Raap nu toch op, Mireille,’ fluistert de jongen tegen zijn vriendin. Ze heeft net haar lunchzakje met twee half opgegeten boterhammen en een afgekloven klokhuis op de grond laten vallen. Per ongeluk of expres is me niet duidelijk. Waarschijnlijk allebei een beetje.‘Nee! Ik doe het niet!’
‘Kom! Toe nou! Voor je het weet heeft iemand ons in de gaten en zitten we bij de conrector.’

Er lijkt iets bij haar te knappen.
‘Stomme kut-regels, stomme kut-school. Bijna zes jaar op mijn tenen lopen. Ik heb er genoeg van.’
‘Doe niet zo stom,’ fluistert hij weer, terwijl hij snel bukt om het zakje op te rapen.
‘Laat liggen, bemoei er niet mee’ zegt ze fel. ‘Het is míj́n zakje en ik doe er mee wat ik wil.’
‘Echt niet, ik loop ernaast, ik ben straks…’

Uit het niets wordt een hand op zijn schouder gelegd. Aan de hand zit een leraar vast die ik alleen van gezicht ken. Waar komt die opeens vandaan? De jongen trekt bleek weg en mompelt iets onverstaanbaars.
‘Mireille… Hans… waarom?’
De leraar klinkt eerder bezorgd dan streng. ‘Jullie weten dat we hierop moeten reageren.’
‘Ja maar,’ mompelt de jongen, ‘het was een ongelukje.’
‘Het was helemaal geen ongelukje,’ sist het meisje. Zo bleek weggetrokken als hij is, zo rood aangelopen is zij. De leraar kijkt ze alleen maar treurig aan.

‘Dat weten we, kom dus maar mee. Er zit niets anders op. Regels zijn regels. Nu een boterhamzakje op de grond, morgen graffiti op de muur, overmorgen chaos. Je weet toch hoe dit wordt gezien door de schoolleiding? Kom, dan hebben we het maar gehad.’

Ik kijk verbijsterd toe hoe ze met de leraar de hoek om verdwijnen. Mijn vorige school was een ongestructureerd zootje, waar in de hogere klassen enthousiast werd gespijbeld, stiekem gerookt en heimelijk alcohol gedronken. Zoals het hoort. Maar dus niet op deze school. Hier heerst een dictatoriaal regime en worden we kennelijk nauwlettend in de gaten gehouden. Toen Annemarie het scheikundelokaal bijna liet ontploffen, was de knal zo hard dat hij niemand kon zijn ontgaan, maar wat daarnet voor mijn neus gebeurde, was echt minuscuul en toch zijn ze gepakt.

Dat zo’n uitzonderlijk streng regime werkt, is wonderlijk voor een school, tot de nok gevuld met leerlingen die niet willen deugen. Kinderen van welgestelde ouders die ondanks hun keurige opvoeding niet in het gareel te houden zijn. Winkeldiefstal, vernieling, spijbelen, kleine tot grote sadistische incidenten. Kinderen van welgestelde ouders zijn nu eenmaal niet aardiger of beschaafder dan ‘normale’ leerlingen. Integendeel misschien. Meer zelfvertrouwen, meer praatjes, meer schijt aan iedereen. Opgeleid om bankdirecteur of politicus te worden en dus voorbestemd om de regels te mogen overtreden.

Dat de reputatie van de conrector met deze ijzeren tucht te maken heeft, is inmiddels wel duidelijk geworden. Niet dat ik hem zelf ooit heb gezien, hij schijnt nooit uit zijn kantoor te komen, maar alleen al het noemen van zijn naam verstommen de gesprekken en stoppen leerlingen met schuiven op hun stoel. Doodse stilte is de vorm van respect die hij afdwingt. Docenten dreigen er eigenlijk maar zelden mee, maar het feit dat ze het zouden kunnen doen, lijkt genoeg om de hele school in het gareel te houden. Het is even wonderbaarlijk als indrukwekkend.

Dat het systeem daadwerkelijk werkt wordt elke dag bewezen door het feit dat leraren als Perkins en Bleeker, die biologie geeft, op deze school kunnen functioneren. Docenten die op elke andere school reddeloos verloren zouden zijn geweest. Mevrouw Bleeker is net zo hopeloos als Perkins, alleen zij is niet zozeer saai als wel verstrooid. Volkomen vaag eigenlijk. Ze vergeet werkelijk alles. Niet alleen onze namen, maar ook data, huiswerk, jaargetijden, ouderavonden, ons strafwerk en zelfs de namen van haar mededocenten. Mug heeft een hekel aan alle leraren, maar het meeste aan juffrouw Bleeker. Geen idee waarom, want ze is volstrekt ongevaarlijk.

‘Ha, zijn jullie er al?’ Juffrouw Bleekers hoofd steekt om de hoek van de deur. Haar knotje balanceert op wonderbaarlijke wijze op haar hoofd. ‘Schattig hoor, maar jullie hebben pas woensdag biologie.’ Naast me hoor ik Mug zuchten.
‘Maar,’ zegt Annemarie wiens moederinstinct altijd geactiveerd lijkt te worden door juffrouw Bleekers gestuntel, ‘het is vandaag woensdag juffrouw.’
‘Is dat zo? Mooi, ik heb een ontzettende hekel aan dinsdagen. Die heb ik dus mooi overgeslagen.’ De absurditeit van de opmerking laat de klas even stilvallen voor het rumoer dubbel zo sterk oplaait.
‘Ja, ja,’ zegt ze lachend. ‘Het is met wat hè, tijd. Maar goed dat die in cirkels ronddraait. We hebben altijd weer een nieuwe kans.’

Dit wordt Mug te veel.
‘Er is maar één persoon die in rondjes loopt en dat is zijzelf,’ sist hij, net iets te hard. De leerlingen voor ons beginnen te gniffelen en draaien zich om.
‘Wat was dat… eh… Joris?’ Juffrouw Bleeker kijkt hem vriendelijk aan.
‘Niets juffrouw, gewoon een binnenpretje,’ zegt Mug met een uitgestreken gezicht.
‘Dat zijn de beste niet waar,’ antwoordt ze opgewekt. ‘Maar genoeg gekeuveld. Voor we beginnen krijgen jullie je proefwerk terug.’
‘Arend Jan, waar zit je?’
‘Hier juffrouw.’ Vlak voor haar neus gaat een arm omhoog.
‘Nee toch?’ zegt ze beduusd. ‘Weet je het zeker?’
‘Eh, ja, best wel,’ zegt hij verbaasd. Achterdochtig kijkt ze hem aan, zich niets aantrekkend van het gegniffel dat uit de klas opstijgt.
‘Vooruit dan maar. Hier is je proefwerk. Goed gedaan. Een acht.’

Zo gaat het door. Op een of andere manier lijkt ze vandaag maar niet te willen geloven dat een persoon bij de opgegeven naam hoort. Ze moet eindelijk doorgekregen hebben dat we al wekenlang fantasienamen gebruiken. Het grappigste is dat ze alleen achterdochtig is bij de namen die wél kloppen. Bij mij lijkt ze bijvoorbeeld helemaal niet op haar hoede.

‘Helga? Ah, daar zit je.’ Geen enkele blijk van wantrouwen, terwijl ik eergisteren nog Heidi heette en vorige week Hännelöre.

Mug is de laatste die zijn werk terugkrijgt.
‘Willibrordus Franciscus Maria Johannes Wilhelmus Bonifatius Spieker.’ Leest ze zonder haperen op en ze kijkt daarbij zonder aarzelen naar Mug die naast me zit met een donderwolk boven zijn hoofd. De hele proefwerk-terug-geef-procedure heeft een half uur geduurd en dat is Mug zeker 25 minuten te lang. Hij heeft nu eenmaal geen geduld voor andermans tekortkomingen.

‘Kantje boord Willibrord, een vijf en half. Je kunt beter een voorbeeld nemen aan je vriendinnetje Helga.’

Sissend hoor ik Mug de lucht diep zijn longen inzuigen. Als hij opzij kijkt en me ziet lachen, zie ik iets bij hem knappen. De omvang van Mugs trots is omgekeerd evenredig aan zijn lengte en voor schut gezet worden door iemand die hij minacht is onverdraaglijk. Zijn haren, die normaal met een dikke laag gel, strak tegen zijn hoofd geplakt zitten, beginnen langzaam omhoog te komen. Opnieuw dringt de geur van ozon mijn neus binnen.
‘Maar maak je geen zorgen hoor, Willy. Ikzelf was ook een laatbloeier. Zo zie je maar weer, er is altijd hoop.’ Ze stapelt belediging op belediging zonder dat ze het zelf doorheeft.

Mug moet iets doen om zijn gezicht te redden. Iets waarvan ik nu al weet dat hij er spijt van zal gaan krijgen. Ik zie dat hij zijn stoel achteruitschuift en dat hij loskomt van zijn zitting. Zijn gezicht is nog bleker dan gewoonlijk. Iedereen kijkt nu naar hem.

‘Moet je naar het toilet Willy? Dat had je misschien beter voor de les kunnen doen.’
Mug opent zijn mond om iets te zeggen. De geur van ozon is nu overweldigend. Ik hoor een steeds harder geknetter. Verbijsterd kijk ik opzij. Er schieten vonken van hem af. Eerst een paar en dan steeds meer. Hij lijkt wel of hij langzaam oplaadt voor iets. Wat het ook is, goed kan het niet zijn.

‘Ik…’ begint hij, maar hij maakt zijn zin niet af. Hij komt overeind uit zijn stoel, heft zijn hand op en hij strekt zijn vingers uit. Vonken lijken zich bij zijn vingertoppen te concentreren en dan… raakt een etui vol pennen, potloden en stiften hard de zijkant van zijn hoofd. Mijn etui. Er gaat een schok door het lokaal en het lijkt alsof iedereen uit een droom wakker schrikt. De vonken zijn in één klap verdwenen. Mug draait zijn hoofd met een felle ruk naar mij. Ik kan alleen maar verontschuldigend mijn armen opheffen. Ik wist ook zo snel niets anders te bedenken om hem voor een stommiteit te behoeden. Hij maakt een gebaar dat ik niet goed kan thuisbrengen. Het kan net zo goed de aanzet tot een klap als een wegwerpgebaar zijn, en dan gaat hij weer zitten, zakt onderuit op zijn stoel met zijn hoofd tussen zijn schouders en staart strak over zijn tafelblad naar een punt in de verte.

De klas haalt weer adem. De meesten kijken verdwaasd om zich heen alsof ze niet goed weten wat er gebeurd is, maar Juffrouw Bleeker kijkt met een voor haar doen opmerkelijke scherpe blik van Mug naar mij en weer terug. Soms heb ik echt het idee dat ze die verstrooidheid speelt, maar bij haar volgende zin is die twijfel alweer verdwenen.

‘Lief dat je je vriendje even helpt met zijn huiswerk, Helga. Heel lief.’ En dan tot de hele klas. ‘Pak nu jullie boek maar. We gaan verder in hoofdstuk zes; Fotosynthese.’ Iedereen draait weer naar voren.

‘Bemoei je me je eigen zaken vlamhoofd. Ik heb geen moeder nodig,’ zegt hij zo zacht dat ik de enige ben die het kan horen.
‘Gedraag je dan niet alsof je er één nodig hebt, kleuter,’ zeg ik net zo zacht terug.
Even is hij stil maar dan komt er een geluid uit zijn mond dat even onverwacht als ontwapenend is: een lach. Ik kijk verbaasd opzij. Hij kijkt me niet aan, maar de glimlach op zijn gezicht is onmiskenbaar. Fijn zo’n schizofrene buurman.

6 / Klasgenoten

TROPHY CHILD