Padje / 6 maanden eerder
–
‘Doe iets jongen! Ze ligt in het vuur! Waarom help je niet?’ De jongen met de grote bril hoort zijn buurman wel, maar snapt niet waar hij het over heeft.
‘Wat… bedoelt… u…?’
‘Kijk dan!’ roept hij, terwijl hij over de heg springt. De jongen volgt hem met zijn ogen en dan ziet hij pas zijn pleegmoeder, krijsend als een speenvarken in de brandende resten van de omgevallen vuurkorf. Hij staat in zijn eigen achtertuin, maar hij weet niet hoe hij er gekomen is of wat er is gebeurd. Er zit een gat in zijn geheugen, zoals zo vaak.
‘Help dan! Pak haar arm.’ Hij doet werktuigelijk wat hem wordt gevraagd en steekt zijn hand uit, maar het effect op zijn pleegmoeder is verbazingwekkend. Ze trekt haar hand bij de zijne vandaan alsof het een giftige slang is.
‘Raak me niet aan, duivelskind. Blijf van me af!’ Ze blijft hysterisch krijsen en schelden, ook als de buurman haar uit de smeulende resten omhoog weet te trekken de laatste gloeiende stukken op haar rug dooft. Het lijkt mee te vallen, maar daar wil zijn pleegmoeder niets van weten. Die wil drama, zoals altijd. Ze draait haar hoofd omhoog naar de buurman en in die beweging verandert haar gezicht geroutineerd van woest naar hulpeloos.
‘Joris, jij hebt het gezien. Dat heksenjong heeft me in het vuur geduwd. Jij bent mijn getuige.’ De buurman, waarvan de jongen niet eens wist dat hij Joris heette, trekt verbaasd zijn wenkbrauwen op.
‘Maar Pernilla, hoe kom je daar nou bij? Je zoon deed niets, hij bewoog niet eens.’
‘Hij is mijn zoon niet! Nooit gewild… Emotionele chantage…’ sist ze zacht. ‘Hij heeft me geduwd, zo zeker als het maar zijn kan.’
‘Geen sprake van,’ zegt hij nu stellig. ‘Hij heeft geen vin verroerd.’
De jongen hoort ze nog wel, maar zijn gedachten dwalen alweer af. Hij heeft moeite met concentratie. Altijd al gehad. Hij kijkt gefascineerd naar de as die langzaam in grote vlokken neerdwarrelt. Sommige stukken zijn helemaal zwart, sommige nog bijna wit. Op de witte stukken staat iets geschreven in een mooi en elegant handschrift. Een heel ander handschrift dan de verkrampte blokletters waarin zijn pleegmoeder altijd haar boodschappenlijstjes krabbelt. Hij weet zeker dat ze iets met hem te maken hebben. Hij weet alleen niet meer wat.
Van het ene op het andere moment hangen de vlokken stil in de lucht. Het geknetter van het vuur verstomt. De buurman en zijn pleegmoeder staan roerloos tegenover elkaar. De jongen heeft er geen oog voor. Hij plukt een snipper uit de lucht. Wat er op staat is niet veel, maar het is genoeg.
‘… weet dat ik altijd van je gehouden heb en nog steeds van je hou. Mijn hart breekt dat je me niet terugschrijft. Misschien heb ik dat verdiend, maar je moet beseffen dat ik nog maar…’ De rest is te zwart om te lezen.
Dan komt het allemaal terug. De hysterische lach van zijn pleegmoeder die, met satanisch genoegen, de brieven van zijn moeder, zijn echte moeder, gevonden in een doos op de bovenste plank van een kast, één voor één boven de vuurkorf verscheurt. Het aanhoudende sneren en de enorme minachting. Hij herinnert zich hoe ze midden in een dramatisch gebaar vertraagt en daarna bevriest als een standbeeld en hoe zijn eigen handen haar verstijfde lichaam een zetje geven richting vuurkorf. Niet hard, maar net hard genoeg. Hij herinnert zich hoe daarna zijn hoofd weer leeg stroomt, totdat hij de buurman hoort roepen ‘Doe iets jongen!’ en alles weer in beweging komt.