‘Kom Daan,’ zegt Omi zacht, ‘ze mag ons niet zien. We horen hier niet.’
Hoezeer ze ook gelijk heeft, toch blijf ik staan. Ik heb even tijd nodig om te verwerken dat mijn eigen oma naast me staat en precies lijkt op het vijftienjarig meisje dat net de silo is uit gevlucht. Ik kan mijn ogen niet van haar afhouden. Zo jong en zo knap. Zat dat meisje al die tijd onder al dat steeds slapper wordende vel en de groeiende hoeveelheid rimpels? Is dat ouder worden? Dat je langzaam overwoekerd wordt door dode cellen en verdriet? Gebeurt dat ook met mij?
De fascinatie is kennelijk wederzijds want Omi kijkt me net zo onderzoekend aan als ik haar, en dan breekt er een glimlach door op haar gezicht.
‘Haha, ik ben het echt Daan. Nu ja, misschien niet in vlees en bloed zoals jij, dan toch in de geest. Mijn lichaam zal wel ergens buiten bewustzijn liggen, anders had ik hier niet kunnen zijn.’
Ze kijkt om zich heen. Haar ogen nemen elk detail in zich op.
’Nooit gedacht dat ik dit nog een keer terug zou zien. Wat een puinhoop hè. Die bombardementen waren pure nachtmerries en mijn moeder, nu ja…’ Haar stem klinkt jong, maar de woorden en herinneringen zijn van de oma die ik ken.
‘Dat je nu juist hier en nu bent aangeland, Donderkop, precies op het dieptepunt van mijn leven. Het moment dat ik alles uit mijn handen liet vallen.’ Ze is even stil. ‘Ik heb er altijd alles voor over gehad om mijn moeder weer eens te zien zoals ze ooit was, voor ze depressief werd bedoel ik, en mijn broertje toen hij nog jong en levend was, maar weet je, hier was het al te laat. Vier jaar oorlog hadden hun tol al geëist en na deze nacht viel ze definitief over de rand. Ontroostbaar. Eerst haar man en toen haar zoontje. Ze is er nooit bovenop gekomen.’
Ze kijkt met een half oog naar het pakhuis en dan weer naar mij. ‘Ik heb me zo geschaamd Daan. Ik wilde helpen, maar ik maakte juist alles kapot en nu ik hier weer ben…’ Haar stem breekt af. De sirenes loeien nog steeds op volle kracht. Het zal niet lang duren voor het leger het gebouw zal hebben omsingelt. In de verte hoor ik de eerste auto’s al aanstormen.
Nu ben ik degene die tot haast maant.
‘We moeten weg hier Omi. We moeten de plek terugvinden waar ik hier in deze tijd ben aangekomen. Misschien heeft die plek een link met het zwarte plein in onze tijd.’
Omi volgt me zonder protest, maar als ze nog een laatste keer omkijkt voor we de hoek om slaan, blijft ze als aan de grond genageld staan. Verbaasd kijk ik om, en dan zie ik het ook. De deur van de silo gaat weer open . Er struikelt iemand naar buiten. Een jongetje. Gewond maar levend. Naast me komt Omi’s ademhaling weer langzaam op gang komen.
‘Maar… maar… hij leeft nog.’ Ze zakt op haar knieën met haar handen voor haar mond. ‘Hij leeft nog! Hoe is dat mogelijk? Ik…’
En dan razen de eerste legervoertuigen de hoek om. Felle lichtbundels vangen het gehavende kereltje in een kooi van licht. Hem overmeesteren kost weinig moeite.
‘Toch Superman…,’ steunt Omi verbijsterd. ‘Hoe kan ik dit niet weten? Wat is er met hem gebeurd. Waar is hij al die jaren geweest?’
De troepen beginnen zich ondertussen te verspreiden, op zoek naar nog meer verdachten.
‘Omi, we moeten nu echt gaan… Omi!’
Ze schrikt op, slikt een keer en ik zie het meisje van vijftien terug klikken naar de grootmoeder die ze werkelijk is.
‘Je hebt gelijk Daan. We moeten weg.’
Ze komt met moeite in beweging, maar na de eerste moeilijke stap volgt elke volgende stap makkelijker. Met elke meter die we ons verder van Silo 22 verwijderen, herken ik meer van mijn kordate, doortastende oma. Dat is maar goed ook, want we zitten tot over onze oren in de shit.
‘Omi, ik weet niet meer precies waar het is.’ Ondanks de traan die langs haar wang loopt, lacht ze. ‘Kom maar Donderkop. Ik weet waar we moeten zijn.’ En neemt me resoluut bij de hand. ‘Ik heb hier mijn hele jeugd gewoond. Ik ken de weg.’
Ik volg haar van bomkrater naar omgevallen boom, naar omvergeblazen legertruck, naar andere vernietigde, ontwortelde, uit elkaar gesprongen dingen waar onze route mee is bezaaid. Voor ik het weet ben ik weer op de plek waar ik deze tijd binnen ben komen denderen.
‘Hoe weet u…?,’ mompel ik verbaasd.
‘Niet zo moeilijk Daan, het is dezelfde plek waar ik hier ben aangekomen. Mijn geest heeft gedaan waar een geest goed in is; de meest directe manier gezocht om de persoon te vinden waar hij van houdt. Toch blijft het wonderbaarlijk dat je juist hier verzeild bent geraakt… behalve als…’ Denkrimpels trekken diepe groeven in haar voorhoofd.
‘De voorspelling toch waar is.’ vul ik aan. ‘Ik schijn de schemerwereld naar mijn hand te kunnen zetten, zeggen ze.’
Omi kijkt me met opengesperde ogen aan.
‘Maar dan… ben jij ook degene die… onschadelijk gemaakt worden? Nee, nee, nee! Dat geloof ik niet. Jij bent niet slecht, jij bent…’
Ik kan het haar niet kwalijk nemen. Tot vannacht dacht ik hetzelfde, maar dankzij mijn moeder, weet ik nu beter.
‘Nee Omi, de voorspelling ging niet over mij. Hij ging over…’
‘Mij!’
De stem klinkt schrikbarend dichtbij. Met een ruk draai ik me om en daar staat hij, met zijn lange stramme lijf en kijkt neer op twee kleine meisjes van vijftien.
‘Vind je het niet ironisch Kryntje, dat juist jouw kleindochter geboren is om het evenwicht te herstellen. Dat zij de kuur moet zijn tegen mijn kwaal? Zoals je dochter net zo kernachtig formuleerde.’
Ondanks zijn spottende toon, is één ding duidelijk, hij onderschat me niet meer. Hij staat op scherp.
Half achter hem verscholen zie ik Angel. In haast niets lijkt ze nog op het opgewekte, engelachtige meisje dat ik heb leren kennen. Ze ziet er verslagen en bleek uit alsof ze in een bak met meel is gevallen. Onder haar ogen lopen diepe donkere randen en haar kleren zijn vuil en gescheurd. Geen idee waar zij hebben overnacht, maar comfortabel zal het niet zijn geweest. Omi naast me is bijna net zo bleek maar klinkt zeker niet verslagen.
‘Jij!!!!’ Al die tijd was jij het?! Maar hoe? Niemand heeft ooit tegen me kunnen liegen zonder dat ik het doorhad. Ik was wel verbaasd dat je naast ons kwam wonen, maar ik heb je nooit op een leugen kunnen betrappen. Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?’
‘Misschien heb ik wel niet tegen je gelogen Kryn. Alles wat ik je vertelde was de waarheid. Het was alleen niet de hele waarheid. Daar heb ik niet alleen heel erg lang op getraind maar ook een half dozijn spreuken uit mijn moeders oudste boeken voor nodig gehad. Als je je gave vanaf het begin had omarmd en getraind in plaats van verdrongen, was het me nooit gelukt.’ Zijn ogen glijden naar mij. ‘Angst om je macht te gebruiken, slaat kennelijk een generatie over. Wat een treurige uiting van zwakte.’
Ik kijk naar Omi en herken opeens de trots die ik ook in mijn moeder zag. Een trots die geen nederlaag accepteert. Een trots die verhardt tot beton. Die liever barst dan buigt. Ze wijst ze naar het verkreukelde meisje dat half achter hem wegschuilt.
‘Waarom sleur je je dochter mee in dit onzalige avontuur? Kijk naar haar, de arme meid ziet er niet uit.’
Mastro kijkt naar zijn dochter zonder warmte of mededogen.
‘Angel weet waar haar loyaliteit ligt, niet waar, engel? Ze zal me overal volgen, zoals ik mijn moeder overal volgde en ze is hier niet voor niets. Ze is hier met een reden. Angel heeft een specifieke gave die voor eens en voor altijd een einde zal maken aan deze belachelijke non-confrontatie.’
‘Ga je je dochter gebruiken?’ flap ik eruit ondanks mijn voornemen me gedeisd te houden.
‘Ach Danielle…’
‘Daan. Ik heet Daan.’
Hij glimlacht.
‘Wat je wilt… Daan. Dat ik je onderschat heb, mag ik mezelf aanrekenen, heus, maar na vannacht kan daar geen sprake meer van zijn, dat snap je toch wel. Lijfelijk tijdreizen? Wie had dat gedacht? Dat is buiten elke orde. Dat is nog nooit iemand gelukt sinds het Gilde bestaat. Het betekent dat jij of all people ongedaan kan maken wat ik heb opgebouwd en dat is natuurlijk onacceptabel. Ik heb te lang gewerkt aan mijn wraak om die nu uit mijn handen te laten glippen. Daarnaast is je gave zo onberekenbaar dat de schade niet te overzien zal zijn. Je moet uitgewist, en daar heb ik Angel voor. Ze is mijn geheime wapen. Mijn konijn uit de hoge hoed.’
Angel? Mijn lieve, opgewekte, flapuiterige buurmeisje… een wapen? En opeens besef ik, dat ze er misschien niet zo geruïneerd uitziet vanwege de tijdreis, of het bombardement, maar omdat zij ook weet wat haar vader van haar vraagt. Ze slaat haar rood dooraderde ogen neer en kijkt met niet aan.
‘Ik kan haar gedachten niet lezen Daan,’ fluistert Omi naast me. ‘Maar ik voel wel iets. Een energiebron die zijn weerga niet kent. Er lijkt een kernreactie in haar op gang te zijn gekomen. We moeten iets doen.’
Ze voegt gelijk de daad bij het woord en komt in beweging. Ik volg haar instinctief, maar voordat we twee passen hebben gezet, heft Mastro zijn hand omhoog.
Angel kijkt hem smekend aan met dat gezicht dat ik niet van haar ken maar hij kijkt onverbiddelijk terug.
‘Je weet dat het moet, engel, er is geen andere keuze, stel me dus nu eens niet teleur.’
En op dat moment is er alleen nog maar pijn. Pijn en licht.