Mastro maakt een complexe beweging met zijn rechterhand en prevelt woorden die ik niet begrijp. Een spreuk! We moeten hier weg! We moeten… maar voor ik iets kan doen, hoor ik een vreemd geluid naast me. Verbijsterd kijk ik hoe mijn moeder naar voren schiet en hoe haar kleren naar de grond dwarrelen. Normaal gesproken zou ik mijn ogen beschaamd afwenden, maar nu wordt mijn ingebakken preutsheid totaal overruled door mijn verbijstering. Ze is namelijk niet echt naakt. Ik kijk dwars door haar heen, alsof haar lichaam van kristal is gemaakt, nee, van water. Natuurlijk.
Voor Mastro iets kan doen, wordt hij opgeslokt door een enorme bal water. Hij worstelt maar het water geeft mee en veert terug. Hij schreeuwt een onhoorbare schreeuw. Luchtbellen verlaten zijn opengesperde mond. Angel komt als een slaapwandelaar onze kant op schuifelen. Nog steeds kan ik haar gezichtsuitdrukking niet duiden, maar het is duidelijk dat mijn moeder niets van haar te vrezen heeft.
Het gevecht wordt heftiger. Boven het oorverdovende geruis van water uit, of liever in het geruis van water, hoor ik mijn moeders stem.
‘Je had van mijn dochter af moeten blijven Julius. Je had me moeten vermoorden toen je de kans had. Het zou niet de eerste keer zijn geweest dat je iemand uit de weg ruimde.’
Mastro heeft zijn ogen dicht en begint blauw aan te lopen. Voorzichtig begin ik te geloven dat er een einde kan komen aan mijn beproevingen deze nacht, maar dan schieten zijn ogen weer wagenwijd open. Zijn mond beweegt. Hij zegt iets onverstaanbaars.
‘Mam!!! Hij gaat…’
Maar voor ik uitgesproken ben, spat mijn moeder in ontelbare stukken uit elkaar. Met een klap valt Mastro op de zwarte tegels, doorweekt en de longen uit zijn lijf hoestend, maar ongedeerd. Ik zie Angel diep inademen, haar gezichtsuitdrukking nog steeds onleesbaar. En mijn moeder? Mijn moeder ligt verspreid in miljoenen waterdruppels op de zwarte tegels van het plein, glinsterend als een zee van parels op zwart fluweel. Ik kijk geschokt om me heen. Mijn moeder. Is ze? Het moet wel, want hoe kan iemand dit overleven? Er brandt iets in mijn ogen.
‘Moederliefde!’ hoor ik achter me. ‘Er is niets sterkers.’
Dat zijn cynische opmerking ook een beetje door spijt wordt gekleurd, kan me niet schelen. Hij heeft mijn moeder vermoord, vernietigd. Ik wil iets zeggen maar mijn keel knijpt dicht door een wurgende machteloosheid. Nog geen half uur nadat ze echt een moeder voor me werd, is ze me weer afgenomen. De kracht vloeit uit mijn benen en ik zak op mijn knieën. Alles is verloren. Ik ben op, kapot. Tijd om te gaan rusten, om mijn hoofd neer te leggen. Iedereen waarvan ik hou, is gevallen, waarom zou ik nog als enige blijven staan?
‘Precies, Danielle Kwintens, het wordt tijd om je bij het onvermijdelijke neer te leggen. Schaakmat. Rood wint, groen verliest. Toch moet ik zeggen dat mijn vertrouwen in Het Evenwicht een beetje geschokt is. Ik had wel op iets meer tegenwicht gerekend. Dat jij mij zou moeten compenseren, is natuurlijk lachwekkend.’
Ik gniffel ondanks de situatie. Een vermoeid binnenpretje. Het is echt zoals in de superheldenstrips van mijn vader. De schurk heeft de held verslagen en begint aan een ellenlange overwinningsmonoloog. Ik ben alleen geen superheld ben. Superhelden geven niet op. Ik wel. Hij heeft gewonnen. Ik probeer alleen maar in slaap te vallen, te vluchten in mijn hoofd. Anderen vluchten tenslotte ook in hun hoofd naar deze schemerwereld, zoals mijn vader en mijn moeder. Verschil is alleen dat ik hier met lichaam en al ben. Waar vlucht ik dan naartoe in mijn hoofd? Naar weer een andere werkelijkheid? Een schemerwereld achter de schemerwereld? En hoe zou dat in hemelsnaam moeten lukken wanneer er iemand vlak naast me, de oren van je hoofd kletst.
‘Kijk om je heen Daan. Kijk naar de schoonheid van mijn wraak. Eindelijk, na jaren studie en training, kan ik de schemerwereld naar mijn hand zetten. De groei van het plein is niet meer te stoppen. Het is als een kernreactie, het versnelt exponentieel. Het zal alles overwoekeren. De hele schemerwereld zal binnen een half jaar één grote zwarte vlakte zijn.’
Waarom luister ik eigenlijk nog? Als hij nu even zijn mond hield, kon ik slapen. Maar nee, hij gaat maar door. Moet ik straks nog applaudisseren ook zeker. Alle narcisten zijn hetzelfde. Nooit erkenning genoeg. Een bodemloze put.
‘Dat is de kennis die verloren is gegaan en die ik heb herontdekt. Wie de schemerwereld beheerst, beheerst de wereld. Alle domme, agressieve, onwetende sukkels, die mijn moeder de dood in hebben gejaagd, zullen boeten en ze zullen niet eens weten hoe. Dat is de poëzie van mijn plan. Niemand kan het zien omdat het hier gebeurt. Overal waar in deze werkelijkheid de tegelvloer terrein wint, zal in de ‘echte’ werkelijkheid het verval toeslaan. Eerst vrijwel onmerkbaar, maar dan steeds heftiger. De poolkappen zullen smelten, honger en ziektes zullen heersen, natuurrampen ontketenen. En dan: gewapende conflicten en oorlogen met als inzet de weinige voedselbronnen die nog over zijn. Uiteindelijk zal de zon stoppen met schijnen. Niets of niemand zal eraan ontsnappen en ik zal eindelijk mijn wraak hebben.’
Ik luister allang niet meer. Laat mij maar liggen, zo met mijn hoofd op het warme plein. Ik doe nog één keer mijn ogen open om mijn moeder te zien. Een glinsterende sterrenhemel van waterdruppels op een oneindige zwarte vlakte. Het is net zo prachtig als gruwelijk, maar… verbeeld ik het me nu? Bewegen ze? Ik knipper met mijn ogen en kijk nog een keer. Nee, ik zie het goed. Nauwelijks waarneembaar maar onmiskenbaar, bewegen alle druppels langzaam naar één punt toe. Naar mij! Mijn hart slaat een slag over.
‘Mama.’
Meer heb ik niet nodig. Ik moet haar helpen, ik moet tijdrekken, en het moet nu, want ik hoor net Mastro zijn overwinningsmonoloog afronden.
‘Dus, Danielle Kwintens, dit is het einde van je avontuur.’
Eindelijk antwoord ik. ‘Ik… heet… Daan…’
Als ik overeind probeer te komen, doen al mijn spieren zeer.
‘Ah, je hebt je tong weer terug. Ik was al bang dat we het zonder je gevatte opmerkingen moesten stellen. Gelukkig, toch nog een beetje weerstand. Misschien is koppigheid ook een talent.’
Net als mijn vader en meester Perkins, lacht hij om zijn eigen grap. Het moet een mannending zijn. Angel lacht niet en ik al helemaal niet. Eindelijk sta ik, onzeker en wankel. Voor mijn moeder.
Ik voel hoe het vuur dat bijna uitgedoofd was weer gevoed wordt en wat zou ik het graag gebruiken, maar het kan niet. Als ik de waterdruppels verdamp in een ongecontroleerde uitbarsting van woede, zal mijn moeder nooit meer tot een lichaam kunnen samenvloeien. Ik hoor Schaduws stem in mijn hoofd: ‘Discipline en controle, Daan.’ Als niet nu, wanneer dan wel? Met de grootste moeite lukt het me om me te beheersen.
‘Hoe teleurstellend ook, het is wat het is,’ sneert Mastro. ‘het is tussen jou en mij.’
Hij heeft gelijk. Hij en ik. Hier en nu. Rood en groen. Als ik mijn moeder een kans wil geven, zal ik hem moeten verslaan. Ik weet bij god niet hoe maar ik moet het proberen.
‘Oké Schaduw,’ zeg ik zachtjes tegen mezelf. ‘Discipline en controle.’
En dan… zonder enige aankondiging, is het weer stil in me. Ik tast verbaasd naar mijn oren en kijk om me heen. Ik zie Mastros mond wel bewegen, maar hoor hem maar heel zacht. Er moet iets geknapt zijn in mijn hoofd. Een zenuw of een bloedvat. Een herseninfarct, een TIA. Nee, dat kan het niet zijn want ik kan nog steeds helder denken. Angel kijkt me met grote ogen aan, alsof ze doorheeft dat er iets aan de hand is, maar doet nog steeds niets.
Ik kijk naar Mastro, mijn buurman, mijn steun en toeverlaat van het afgelopen half jaar. Ik weet niet wat ik precies voel, maar mijn woede en mijn vuur zijn verdwenen. Nee, ze zijn niet weg, ze hebben zich geconcentreerd, ze zijn bevroren, zoals je je ook aan ijs kunt branden. Ik geniet van deze innerlijke kalmte, die nu al langer duurt dan de eerste keren. Geen paniek, onmacht of angst meer, al zou het fijn zijn als die man tegenover me eindelijk eens zijn mond hield.
En dan, alsof het denken alleen al genoeg was, blijven Mastro’s lippen op elkaar geplakt zitten. Hij produceert alleen nog een onverstaanbaar gemurmel. De eerste verbijstering op zijn gezicht verandert in woede. Hij doet een dreigende stap naar voren maar versteend in zijn beweging. Ik weet niet hoe ik het doe, ik weet zelfs niet of ik het wel doe, maar ik verbaas me er ook niet over. Kennelijk kan ik dit in deze werkelijkheid. Ik ben kalm als nooit tevoren.
‘Papa? Papa, wat is er?’ Angels stem is haast onherkenbaar. Mastro antwoordt niet. Hij kijkt me verbijsterd aan als een Alien die voor het eerst een bewoner ontmoet van de planeet die hij net heeft ontdekt. Ik kijk met milde interesse terug. Wat zou hij nu nog kunnen proberen? Ik zal het snel weten. Zijn kaken bewegen, zonder dat hij een geluid produceert, en hij komt weer in beweging. Stille spreuken werken kennelijk prima. Ik denk een groot onzichtbaar ei om mezelf heen. Geen idee hoe ik daarop kom. Vast iets over gelezen in één van Omi’s tweedehands spirituele tijdschriften.
Wanneer Mastro ertegen tegen aan botst, kijkt hij eerst verbaasd, maar nadat hij de afscheiding heeft aftast, glimlacht hij en valt het ei uit elkaar. Kraaien stijgen op uit de tegels en storten zich op me. Ik sluit mijn ogen en visualiseer het eerste dat in me opkomt. Een stormachtige herfstnacht, zoals die zo vaak om onze boerderij spookt en wanneer ik mijn ogen weer open, is het plein bezaait met zwarte bladeren die langzaam in het plein zinken.
De gezichtsuitdrukking van Mastro, heeft dan wel iets van zijn superieure arrogantie verloren, hij lijkt zich nog steeds niet erg bedreigd te voelen.
‘Wat is dit, Kwintens? Jij hebt hier het talent helemaal niet voor. Wie is hier nog meer? Balthasar? Willems?’
Zijn stem is weer te verstaan. Ik ben er blij om. Die diepe innerlijk stilte begon op een rare manier pijn te doen. Alsof ik van binnen vacuüm zoog. Gelukkig hou ik nooit iets lang vol, dus antwoord ik.
‘Ik geloof dat je het alleen met mij moet doen. Een middelbare schoolmeisje met middelmatig talent. Het is wel een beetje gênant natuurlijk.’
Zonder waarschuwing heft hij zijn hand op en beweegt hem weer omlaag. Een bliksemflits schiet uit de hemel boven ons naar beneden, maar voor hij in kan slaan, heb ik hem al getransformeerd tot een zwerm vuurvliegjes. Alleen maar door het te denken en dit was nog maar het begin. In hoog tempo vuurt Mastro spreuk na spreuk op me af. Elke keer weer maak ik ze moeiteloos onschadelijk door ze “om te denken” in iets ongevaarlijks. Het gaat instinctief.
Angel zit op de grond met haar handen voor haar oren, alsof ze midden in een orkaan van geluid zit die wij niet kunnen horen.
Gedreven door woede en frustratie haalt Mastro steeds meer uit de kast en het werkt. Langzaam verlies ik terrein. Ik hou dit niet lang meer vol. De stilte in me, begint steeds meer barsten te vertonen. Ik moet snel een einde aan maken aan deze confrontatie voor het te laat is. Ik denk aan Balthasar en wat hij allemaal heeft gezegd. Als ik dan de Sleutel ben moet ik toch meer kunnen dan alleen maar spreuken onschadelijk maken. Als sleutel zou ik toch ook iets moeten kunnen openen.
‘Nou, kleine kabouter, waar je ook bent, laten we eens kijken of je gelijk hebt.’
Ik sluit mijn ogen en misschien komt het door de eenzijdige geschiedenislessen van Kortst, of de oude verhalen van Omi, want voor ik mijn ogen weer open, hoor ik de bommen al inslaan.