‘DAAAAAAAN!’
De vijftienjarige jongen, waar de kleren in zwarte flarden omheen hangen, kruipt over de levenloze lichamen op de grond. Hij zoekt iets. Hij zoekt iemand. Zijn huid is bedekt met een uitbundig patroon van zwarte schroeiplekken en zijn anders zo keurige plat geplakte haar staat alle kanten op. Hij ziet eruit als een stripfiguur waarbij de bliksem is ingeslagen en dat is nog waar ook. Sommige lichamen schuift hij alleen maar opzij, andere draait hij om, om te kijken of degene die hij zoekt er onder ligt. Tevergeefs.
‘DAAAAAAAAAAAAAN!’
Zijn stem is een tijd lang het enige geluid dat de onwerkelijke stilte op het plein verbreekt, maar dan klinkt er een andere stem. Zacht maar duidelijk verstaanbaar.
‘Ze is weg Mug. Ze is er niet meer.’
Het meisje, dat maar nauwelijks tegen de donkere tegels te onderscheiden is, kijkt hem vermoeid aan.
‘Ze is verdwenen.’
Hij schudt verwoest met zijn hoofd.
‘Niks, niks, NIKS verdwenen! Ze moet hier ergens zijn. Het moet! DAAAAAAN!’
Hij kan nog wel even vooruit, want er liggen nog heel veel lichamen op het plein waar hij nog niet aan toe gekomen is. Sommigen kreunen zachtjes. Een aantal probeert overeind te krabbelen, maar de meesten blijven roerloos liggen.
Bij degene die weer staan, is de verwarring compleet. Hoe kon het meisje dat ze omsingeld hadden zo spoorloos verdwijnen? Opgeslokt door de mist, ontstaan door de onverwachte regenbui op de gloeiendhete tegels. Er is geen spoor meer van haar te bekennen. Zelfs bij de Wolfman bungelt het fluitje besluiteloos om zijn nek.
Was de verdwijning van het meisje niet al verbijsterend genoeg geweest, de verwarring was compleet toen daarna een lange dunne man, met een zesjarig meisje aan zijn hand, uit het niets was opgedoemd, om gelijk daarna weer te verdwijnen. De lerares met de geruïneerde knot op haar hoofd, was ijselijk hard gaan schreeuwen. Ze werd tot stilte gemaand door de leraar die nog maar vlak daarvoor een pijl uit zijn schouder had getrokken. Nu is ze weer stil. Iedereen is stil. Niemand weet wat te doen. Iedereen kijkt naar de wolfman, die roerloos voor zich uitstaart. Het lijkt uren te duren, voor hij een besluit neemt en zijn fluitje hard over het schoolplein laat klinken.
De jongen reageert niet, maar de andere twee kinderen, snellen samen met twee leraren, naar het levenloze lichaam van de oude vrouw en de enorme man die bewusteloos op de grond liggen en stellen zich er omheen op. Ze zetten zich schrap voor een volgende aanval.
Die aanval komt alleen niet, integendeel. Om hen heen wordt gedisciplineerd een cirkel vrijgemaakt. Achter de linies bindt de wolfman geroutineerd een diepe wond in zijn been af en hijst zich in een blauwe overall. Ook al draagt hij nu de kleding van een gewone soldaat, er is geen twijfel mogelijk over wat hij werkelijk is: de baas. Hij overziet het plein kijkt het groepje in het midden indringend aan, haalt nog een keer diep adem en blaast opnieuw op zijn fluitje.
Mug heft gealarmeerd zijn hoofd op, klaar om naar het midden te sprinten, Juffrouw Bleeker zet zich schrap, meester Kwant mompelt iets binnensmonds, maar Schaduw weet dat ze niets meer te vrezen hebben. Ze heeft gelijk. Alle soldaten draaien zich in één goed getrainde beweging om en marcheren naar de uitgang van het plein. Een kleine groep mannen en vrouwen, gekleed in witte uniformen met daarop een rode slang geborduurd, begint de levenloze lichamen te onderzoeken. Als eerste de nog steeds bewusteloze Kortst.
Mug snel in paniek van brancard naar brancard om te controleren of Daan niet per ongeluk wordt afgevoerd. De Flintstones en Perkins, worden begeleid door zwaarbewapende soldaten van het terrein geleid. Pas als het plein bijna leeg is en Daan nog steeds niet gevonden, dwaalt Mug terug naar het groepje in het midden. De uitdrukking op zijn gezicht is niet woest of vastbesloten meer. Het lijkt eerder alsof hij in huilen uit kan barsten. Schaduw weet wel beter dan daar iets over te zeggen.
Er is er nog maar één iemand over van de overmacht die hen belaagde, kennelijk niet onder de indruk van het feit dat hij nu tegenover een overmacht staat. Zoveel zelfvertrouwen zou voor iedereen intimiderend zijn, maar niet voor Kwant.
‘Zo, Michael, daar staan we dan,’ knarst hij, op de kenmerkende toon die eerder lijkt te willen beledigen dan te verzoenen. Wanneer de man in blauwe overall niet op de provocatie reageert, doet hij er nog een schepje bovenop. ‘Doe niet zo interessant Micky, zeg gewoon wat je denkt. Ik ben je welp niet.’
De eerste hoorbare reactie lijkt nog het meeste op een zachte grom. Schaduw is even bang dat hij weer terug zal veranderen in een wolf maar wanneer hij begint te praten, is het met zo’n warme stem dat Schaduw gelijk ontspant. Dit is geen stem die veinst of bedriegt. Dit is een stem van een wolf, niet aangeraakt door menselijk bedrog. Deze man meent wat hij zegt.
‘Zebedeus…. goedemorgen… ja, daar staan we dan. Ik had me deze dag ook anders voorgesteld.’
Kwant , duidelijk niet bereid om zich al te laten vermurwen, antwoord.
‘Jullie hebben anders alles uit de kast getrokken om mijn… onze laatste te laten zijn. Wat een circus.’
Hij kijkt even naar de lucht, die een kwartier geleden nog rood opklaarde, maar nu weer snel betrekt, voor hij terugdraait naar de wolfman.
‘Ga je het nog zeggen Micky?’
De wolfman, lijkt in tweestrijd, maar dan buigt hij zijn trotse hoofd.
‘Ja, maar niet met veel plezier… je had gelijk.’
‘Precies, ik had gelijk en Suzanne en Willem en Antoinette en Kryntje en Marianne hadden allemaal gelijk.’ Kwant spuugt de woorden uit. Elk woord bedoelt om te beledigen. ‘Daar sta je dan met je militaire gehoorzaamheid en kadaverdiscipline. Als je vanaf het begin onze kant had gekozen dan was dit niet gebeurd. Geen gewonden, geen strijd en waarschijnlijk ook geen verstoord Evenwicht.’
‘Als gezegd; je hebt gelijk, Zebedeus. Dit had voorkomen kunnen worden. Geen reden om het in te wrijven. We moeten verder. Het is ons gemeenschappelijk probleem nu. Wat gaan we eraan doen?
‘Precies,’ bromt Kwant. ‘Waar is Danielle Kwintens? Waar is de enige persoon die ons kan helpen? En waar is Mastro? Waarom betrekt hij zijn dochter hierin? Ze is potdomme nog maar negen.’
‘Ik geloof niet dat wij iets voor haar kunnen doen Zebedeus. Wij zijn hier en zij zijn daar, waar en in welke tijd dat ook moge zijn. We moeten er dus maar op vertrouwen dat ze zich weet te redden. Er is meer dan genoeg voor ons te doen hier en nu.’
Al die tijd heeft hij Kwant recht aangekeken, maar Kwant kijkt alweer naar de lucht.
‘Er is storm op komst, Michael.’
Schaduw kijkt nu ook omhoog. De grijze lucht is in hoog tempo diepzwart geworden.
‘Ja. We moeten opschieten.’ antwoordt Michael. ‘Jij kent de protocollen het beste, dus ik laat onze eerste reactie aan jou, maar voor we tot actie overgaan, moet ik eerst één ding weten… zijn we cool?’
Schaduw kijkt verbaasd op. Cool is niet precies een woord dat ze uit zijn mond zou verwachten, maar ze waagt het niet om te lachen. Ze kijkt naar Kwant. Zijn gewicht lijkt alleen maar toe te nemen. De eerste tegels onder zijn voeten barsten. Hun vete gaat veel verder terug dan deze nacht, dat is deze duidelijk. Dit is het resultaat van jarenlange discussies, meningsverschillen en botsende karakters. Ze is even bang dat ze elkaar alsnog in haren zullen vliegen, maar dan vloekt Kwant een keer luidruchtig en ontspant.
‘Ja we zijn cool. Cool genoeg.’
‘Mooi, dan kunnen we door. Your call Zebedeus,’ zegt de wolfman.
‘Protocol 23B is onze enige kans,’ antwoordt deze zonder nadenken.
‘Ja.’ beaamt de wolfman. ‘Dan weten jullie waar je naartoe moet en probeer Willems te vinden. Hij is essentieel, zeker na vannacht.’
Kwant kijkt verstoord op. ‘Jullie? Geen grappen nu Mickey. Als je iets in je…’
De wolfman heft zijn hand op.
‘Ik moet haar ouders zoeken Zebedeus. Het is van beslissend belang. Als ze in zijn macht zijn kan ze niets doen.’
‘Ga dan,’ gromt Kwant en wendt zich tot de rest van het gehavende gezelschap zonder Michael nog één blik waardig te keuren.
‘Suzanne, het zwembad? Neem de kinderen mee.’
Ze knikt. Schaduw staat al op, maar Mug kijkt in paniek om zich heen.
‘Niet zonder Daan. We moeten… Waar is ze?’
‘Niet hier knul, en als je hier nog vijf minuten langer blijft, zal je helemaal niets meer voor haar kunnen doen.’ Bromt hij en begint richting de poort te lopen met de bewusteloze oude vrouw in zijn armen. Juffrouw Bleeker, Schaduw en Mug volgen en Zwerkveen, weer tot hanteerbare proporties gekrompen, strompelt mee.
Ze zien niet hoe aan de andere kant van het plein een reusachtige wolf met een atletische sprong over het hek verdwijnt en wegsprint tussen de huizen.