De regen laat dan wel een perfecte cirkel om mij heen droog, maar de stoom houdt zich niet aan die onzichtbare afscheiding. Binnen enkele seconden zie ik alleen nog mijn handen rood opgloeien in de vrijwel ondoordringbare grijze deken die me omarmt.
Ik ben uitgeput maar adrenaline houdt me op de been. Adrenaline en iets anders. Ik denk dat het verlangen is. Een eigenaardige gewaarwording voor iemand, die alles door de emotie-versnipperaar haalt, en nog vreemder wanneer ik besef naar wie ik verlang: mijn moeder. Ik weet zeker dat ze er is en ik wil haar spreken, ik wil haar heel graag spreken, het liefst zonder dat ze me probeert te vermoorden dit keer alsjeblieft.
‘Mam?’
Langzaam trekt de mist op. De soldaten, de Flintstones, Mug, Schaduw, Padje, Omi en Zwerkveen zijn opgelost in het niets. Geen wolfman meer. Geen Kortst en Kwant. Het hek is verdwenen, net als de vrachtwagens, busjes en ander voertuigen die erachter opgesteld stonden. Ik ben weer in de schemerwereld en alleen het plein is er nog, het plein is er altijd maar… ook nu is het weer anders. Het is enorm… In alle windrichtingen en tot zover het oog reikt zie ik alleen nog een zwarte vlakte en verder helemaal niets. Geen huis, geen boom, zelfs geen grassprietje. Ik weet niet wat ik ervan moet denken, maar het kan niet veel goeds betekenen. Ik voel me een onbeduidend stofje op een enorme zwarte jurk, naakt en kwetsbaar.
De geur van brandend textiel brengt me weer een beetje bij zinnen. Al mijn energie moet opgebruikt zijn want de vlammen nemen het over. Niet alleen branden mijn kleren, ik voel ook mijn huid op verschillende plaatsen pijnlijk schroeien. ‘Blijven ademen Donderkop. Beheers je. Denk aan wat je geleerd hebt.’ Hou ik mezelf voor. Ik probeer diep in en uit te ademen, maar bij de derde ademteug, voel ik mijn knieën al knikken en mezelf machteloos opzij kantelen. Dat wordt een harde botsing met de zwarte tegels, denk ik berustend, maar… dat gebeurt niet.
Mijn hoofd wordt opgevangen en op iets zachts gevleid. Een koele hand verlicht mijn verhitte voorhoofd en ik ruik een geur die ik me niet herinner maar die ik wel herken. Ik hou mijn ogen stijf dicht. Als dit een illusie is, laat hij dan nog maar even voortduren. Dat lukt natuurlijk niet lang, ik ben veel te nieuwsgierig en wanneer ik dan toch, veel sneller dan ik eigenlijk wil, mijn ogen open, kijk ik mezelf recht in het gezicht. Meer rimpels, diepere wallen onder mijn ogen, sterkere lijnen rond mijn mond, en los vallend lang haar, maar toch… ik ben het helemaal. En hoewel ik haar nu voor de tweede keer zie, en voor de tweede keer vaststel hoeveel ik op haar lijk, herken ik haar nu pas als mijn moeder. Niet omdat ik op haar lijk maar omdat ze glimlacht. Zelfs wanneer ze begint te praten klinkt ze warm en zacht. De metamorfose is nog groter dan die van mijn vader, Omi of Bleeker, eerder vannacht. Ik kan mijn ogen niet van haar afhouden.
‘Danielle lieve schat, je hebt mijn stoutste verwachting overtroffen. Wat heb je het zwaar gehad.’
Ze ziet er gelukkig uit. Verdrietig maar gelukkig. Het is zo troostrijk en het geeft me zo’n geborgen gevoel, dat ik mijn hoofd alleen maar dieper in haar schoot druk. Alsof ik in haar terug wil kruipen. Alsof ik de tijd wil terugdraaien en alle jaren die we niet konden delen, over wil doen. Ik ben eindelijk iemands kleine meid. Ik snuif haar geur op, voel haar koele hand, luister naar haar stem en volg met mijn ogen de kronkelende flarden stoom die onder mijn hoofd vandaan glippen. Stoom?! Ik schiet omhoog. Shit, ik ben natuurlijk veel te heet voor haar. Geschrokken zoeken mijn ogen de hare, maar ik zie geen enkele teken van verkramping of pijn. Een lach krult haar mond. De eerste echte lach die ik van haar zie.
‘Maak je geen zorgen Donderkopje. Vuur of hitte kan water niet deren, het kan het hooguit transformeren.’
Haar lacht klatert nu over het enorme zwarte plein. Dezelfde lach als van het middelbare schoolmeisje die ik mijn enorm harige, bebaarde vader zag kussen. Nu moet ik ook lachen. Mijn moeder water, ik vuur, dat moet wel een explosieve combinatie opleveren. Tegelijkertijd kunnen we elkaar niet echt pijn doen. Elementaire natuurkunde. Het is bijna net zo grappig als troostrijk. Maar, nu ik uit mijn gelukzalige roes ben opgeschrokken, neemt mijn nieuwsgierigheid het over.
‘Mam… je ging bij me weg…’
‘Ach lieverd, dat ik je achter moest laten toen je nog maar net geboren was, is het moeilijkste dat ik ooit gedaan heb. Ik heb meer tranen gehuild dan welke moeder ook in de lange treurige geschiedenis van treurende moeders, maar dat is met mijn gave misschien ook niet heel moeilijk. Even zwijgt ze en kijkt me aan.
’Ik zou nog twee dagen zo willen blijven liggen en genieten van je aanwezigheid maar dat kan niet. Je moet verder, alleen… nu het zover is, vind ik het moeilijker dan ik had gedacht. Je moet nog zoveel leren en er zijn zoveel gevaren.’
‘Maar als je me dan wilt helpen, mam, waarom deed je dan al die tijd zo eh… lelijk?’ Ze kijkt me verbaasd aan.
‘Lelijk? Dat was niet lelijk schat, dat was het meest liefdevolle dat ik ooit heb gedaan.’
Praten in raadsels slaat in ieder geval geen generatie over in onze familie. Mijn gedachten dwalen af naar Omi en opeens mis ik ook haar pijnlijk.
‘Hoe had ik je anders kunnen leren te overleven? Met alleen Balthasar ging je het niet redden. Het is een schat van een Gardanto, maar niet de beste van zijn soort. Geen idee waarom ze juist hem aan jou hebben gekoppeld al deze eeuwen.’
Haar hand strijkt door mijn haar. Ik doe mijn ogen dicht. Ze zucht. En dan is het kennelijk gedaan met de quality time die ons is gegund. Zonder waarschuwing en zonder te wachten tot ik mijn hoofd van haar schoot heb gehaald staat ze op. Boem. Au. Lekker subtiel. Zo ken ik haar weer.
‘O sorry schat,’ zegt ze afwezig terwijl haar ogen het plein afzoeken. ‘Je moet verder. Ik voel het. Hij komt eraan.’
Ze draait zich naar me toe.
‘Je staat op de drempel en ik heb je vader gezworen om je er levend overheen te helpen, daarna ben je aan jezelf overge…’
‘Ho ho, wacht even. Drempel? Gevaren? Waar gaat dit over? Je zal me toch iets meer moeten uitleggen Mam. Ik heb geen flauw idee van drempels, laat staan wat ik moet doen als ik er overheen ben.’
Opnieuw laat ze haar blik over het plein gaan, voor ze haar ogen weer op mij laat rusten.
‘Snel dan. Je hebt het recht om te weten hoe het zo gekomen is, maar je krijgt de korte versie.’
Kort is goed, denk ik, kort is prima, als het maar meer is dan niets.
‘Je weet ondertussen dat de school waar je op zit niet een gewone middelbare school maar een instituut van het Gilde, bedoeld om kinderen op te sporen en te monitoren vanaf het moment dat ze op een lijst met rode en groene namen verschijnen. In eerste instantie natuurlijk om vast te stellen of ze een gevaar voor hun omgeving zijn, maar, nog belangrijker, of ze een bedreiging zijn voor het evenwicht. De lijst is onfeilbaar. Meestal manifesteert een gave zich zo rond het zesde of zevende levensjaar. Dat is dus ook het moment dat hun naam op de lijst verschijnt en Het Gilde die persoon opspoort. Soms gaat er iets mis. Kinderen worden door de omstandigheden niet altijd gelijk gevonden. Toen bijvoorbeeld je Oma en één van haar broertjes op die lijst verschenen, konden ze niet gelijk opgespoord worden omdat het oorlog was. Tegen de tijd dat het wel lukte was haar broertje al dood. Een freak accident in een voedselopslagplaats van het Duitse leger. Veel heeft je Omi er nooit over verteld.’
Weer zoeken haar ogen het plein af, maar kennelijk hebben we nog even, want ze praat door.
‘Je vader staat op die lijst natuurlijk en ik zelf en de meeste van je docenten en vrienden… en dat groepje lelijke kinderen.’
Ondanks de situatie moet ik grinniken.
‘De Flintstones, lelijke kinderen? Nou en of. Spuuglelijk en knettergek bovendien.’
Ze kijkt me verbaasd aan, kennelijk niet wetend wat ze met de ironie van een vijftienjarige aan moet. Ze is natuurlijk ook wel erg… ongeoefend. Niet gewend om moeder te zijn. Geen puberdochter die elke dag haar grenzen verlegt en haar principes op de proef stelt. Laat staan een dochter met zo’n weerbarstig koppig karakter als ik.
En dan dringt opeens de tragedie van mijn moeders leven ten volle tot me door. Het offer dat ze heeft gebracht om mij te beschermen. Nooit het eerste lachje van je kind zien, het eerste stapje of tandje. Nooit de eerste schooldag meemaken. Nooit je eigen kind haar tranen drogen bij een gestoten knie. Nooit onbedaarlijk kunnen lachen om een verspreking of je verbazen over een onverwacht slimme redenering. Opeens wil ik haar omarmen. Haar zeggen dat ik het snap, dat ik het dan nu eindelijk snap, maar ik vind de woorden niet om het haar te vertellen, dus doe ik wat ik altijd doe wanneer ik me geen raad weet met mijn emoties, ik gooi ik er een schepje bovenop.
‘En met zo’n rustig vredelievend karakter.’
Langzaam breekt een glimlach op haar gezicht door. Ze krijgt het door. Ze leert snel die moeder van mij.
‘Ja, echte lieverdjes. Als ze niet zo gruwelijk gewelddadig waren natuurlijk. Maar… eerlijk is eerlijk, dat had je ook van ons kunnen zeggen. Toen we onze gave net hadden ontdekt, voelden we ons Gods plaatsvervangers op aarde. Een gave geeft macht en macht haalt nu eenmaal niet altijd het beste in mensen naar boven.’ Ze zucht. ‘We hebben heel wat “gewone” leerlingen, het leven onmogelijk gemaakt. Verziekt eigenlijk. Vaak oogluikend toegelaten door de docenten en schoolleiding.’
Onwillekeurig moet ik denken aan de sadistische machtspelletjes en intimidaties van Fred, Barney, Wilma en Betty, maar ook van Schaduw en Mug. Afgrijselijk.
‘Niet iets waar we nu heel trots op zijn, Daan, maar toen? Toen vonden we onszelf geweldig. We voelden ons koning en koningin van de school. De wereld lag aan onze voeten. We waren jong, overmoedig, verliefd en trainden onze krachten. Ik veroverde je vader en was volstrekt gelukkig.’
Twee emoties vechten in me om voorrang. Bewondering voor zoveel power en afkeer voor zoveel arrogantie.
‘En toen werd ik zwanger… van jou.’
In één klap ben ik weer bij de les.
‘Ongepland. Ik was doodsbang, maar het is het beste dat me ooit is overkomen. Zelfs toen bleek dat vanaf dat moment de hel losbarstte. Alles wat we in onze overmoed voor vanzelfsprekend aan waren gaan nemen, stortte in één nacht in elkaar. Soms heb je van die nachten, daar weet jij nu alles van.’
‘Maar wat gebeurde er dan?’
‘Tja, wat gebeurde er. Die nacht was er een naam met zoveel kracht op de lijst verschenen, dat hij de lijst in vuur en vlam had gezet. Jouw naam. Toch was het niet de kracht die het Gilde in rep en roer bracht. Het was het moment waarop je naam op de lijst verscheen. De seconde waarop je bent verwekt. We lagen zelfs nog in bed toen ze op volle oorlogssterkte bij ons binnenvielen.’
Shit, nu zit ik opeens met het beeld van mijn naakte bezweette ouders in mijn hoofd, na een potje seks. Dat had ze best over mogen slaan.
‘Ik heb alleen maar, met een laken tegen mijn borst geklemd, staan gillen. Ik was totaal de weg kwijt. Je moet begrijpen dat ik al die mensen kende. Ze waren dan wel mijn leraar geweest maar de meeste beschouwde ik als mijn vriend, sterker nog, ik was altijd hun oogappel geweest, hun ster-leerling. En toen… toen riep hij ze tot de orde.’
‘Wie mama? Wie riep ze naar buiten?’
‘Ach schatje, ik heb zo gemist dat mijn kleine meisje me mama noemde.’
Ik laat me niet afleiden.
‘Wie?’
‘Mastro, schat. De enige naar wie ze allemaal luisterden.’
‘Mastro? Wat is een Mastro in hemelsnaam? Het klinkt als een creditcard.’
‘Haha, eigenlijk wel hè. Maar nee, Mastro betekent eigenlijk baas. Mastro is de leider van het Gilde. En dit was niet zomaar een Mastro, hij was de allerjongste ever. Een jongen nog, niet ouder dan ik. Hij had zelfs nog even bij mij in de klas gezeten, voor hij in recordtempo doorstootte naar de top van de organisatie en toen een paar jaar later de oude Mastro overleed, werd hij tot zijn opvolger gekozen. Aangewezen eigenlijk… ik weet ook niet precies hoe dat gaat. Hij was nog maar achttien. Het verbaasde ons niet eens echt. Hij had zoveel uitzonderlijke kwaliteiten en zo’n enorme hoeveelheid kennis, dat het leek alsof hij al een universitaire opleiding had afgerond voordat hij bij ons op school kwam. Wij waren nog kinderen en hij in eigenlijk al een man. Hij had een stem die klonk als muziek en handen die… nu ja… hij had geweldige handen.’
Plotsklaps kruipen de koude rillingen langs mijn ruggengraat omhoog. Ik ken die jongen! Tenminste, ik ken de man die hij nu is. Mijn buurman, mijn vertrouwenspersoon. Is hij de baas van het Gilde dat ons nu al de hele nacht onschadelijk probeert te maken? Ik kan mezelf wel voor mijn hoofd slaan. Nu pas dringt de onontkoombare waarheid tot me door, ik ben bespeeld als de eerste de beste bakvis op zoek naar een beetje aandacht. Ik heb mezelf laten verleiden door het gevoel van helende handen en het geluid van een zalvende stem…
En dan doorbreekt diezelfde stem de stilte.
‘Angel, engel. Ik zei toch dat ze hier zouden zijn.’