Sommige soldaten halen nog ruw een mouw langs hun ogen om een laatste traan weg te vegen. Maar hoezeer Omi ze ook te pakken heeft gehad, ik weet dat er maar één fluitje nodig is om ze weer tot actie over te laten gaan. Ik zoek de wolf, maar kan hem niet vinden. In plaats daarvan zie ik een naakte man met kort grijs haar en fluitje om zijn nek, scherp afgetekend tegen de bloedrode ochtendlucht. Zijn hel grijze ogen kijken dwars door me heen. Toch gruwel ik niet. Niet zoals ik van Kortst gruwel. Zijn ogen zijn niet alleen woest en meedogenloos, ze zijn ook eerlijk en, op een onsentimentele manier, vol mededogen. Het verbaast me niet eens echt. Jungle Book was heel lang mijn favoriete tekenfilm.
De wolfman blijft met recht aankijken wanneer hij op zijn fluitje blaast. De hele troepenmacht komt als één man in beweging. Ze stormen alleen niet op me af zoals ik had verwacht, maar schuifelen, stapje voor stapje, in een compacte linie dichterbij. Ik ben het middelpunt van een steeds kleiner wordende cirkel. Is dit één of andere gevechtstactiek? Iets Romeins? Een Falanx? Heb ik daar niet ooit iets over gelezen in een stripboek? Maar waarom? Als ik niet beter wist, zou ik denken dat ze bang voor me waren. Hahaha. Ik weet niet eens hoe ik mezelf moet verdedigen.
Misschien moet ik een wapenstok van een van de bewusteloze soldaten pakken en daarmee van me afslaan, maar alleen al het idee dat ik iemand een schedelbreuk zou kunnen slaan, verlamt me bij voorbaat. Ik ben geen strijder. Ik ben gewoon een scholier, die rustig en onopgemerkt door haar middelbare school wilde laveren en daarna het huis uit om aan de rest van mijn leven te beginnen. Goed plan. Een volstrekt mislukt goed plan. Het enige wat ik dus doe, is op mijn hurken zakken en mijn armen om mezelf heen slaan in een poging om me zo min mogelijk kwetsbaar te maken.
De cirkel is nog maar twee meter. Als iemand zijn hand uitsteekt, kan hij me aanraken. Dat gebeurt alleen niet. Ze schuifelen eerst nog een stap dichterbij. De spanning is haast niet meer te verdragen en dan pas klinkt er een fluitje. Ik ben bijna blij dat er iets gaat gebeuren. Vier handen van vier verschillende kanten strekken zich voorzichtig naar me uit. Ik krimp in elkaar, mijn neus tussen mijn knieën. Mijn armen doen pijn, zo stevig hou ik mezelf vast. Vier handen grijpen me beet. Ik slaak een diepe zucht, dit is het dan, het is bijna voorbij en dan… begint het geschreeuw. Een zenuwversplinterend geschreeuw uit vier verschillende kelen gaat door merg en been. Het hele leger om me heen ontglipt een collectieve zucht van verbijstering en walging.
Voorzichtig hef ik mijn hoofd omhoog. Vier soldaten kijken met afgrijzen naar hun rechterhand. Hoewel… hand? Wat er nog van over is dan. Ze zijn bedekt met grote rode blaren waarvan de meeste zijn opengebarsten zodat het witte vlees er onder te zien is. Bij één soldaat lijken de vingers weggesmolten. Maar hoe? Ben ik…? Nu pas zie ik dat de zwarte tegels om mee heen rood oplichten. De soldaten die het dichtste bij me staan, wiebelen op hun voeten. Niet vanwege de zenuwen of vanwege de spanning, maar vanwege de hitte. Als katten op een heet zinken dak. Dit is erger dan ze bewusteloos slaan met een wapenstok, oneindig veel erger.
Ik sta op om me te verontschuldigen, om ze uit te leggen dat dit niet mijn bedoeling was, dat ik het niet wist. Het wordt direct als een daad van agressie opgevat. Een heel arsenaal aan wapens wordt geheven, begeleid door een symfonie van ontgrendelende vergrendelingen. Ik krimp gelijk weer in elkaar. Niet dat het veel uit zal maken. Deze gasten missen niet. Waarschijnlijk wachten ze alleen nog op dat fluitje. Ze wachten altijd op dat fluitje. Laat hij alsjeblieft op dat stomme kut-fluitje blazen, dan hebben we het gehad. Maar het fluitje komt niet. In plaats daarvan begint het te regenen. Dikke druppels. Eerst één, dan een paar en dan worden de hemelsluizen volledig opengezet. Het lawaai is oorverdovend. De soldaten zijn binnen een paar seconde doorweekt. De hete tegels sissen. Wolken stoom stijgen op.
Het komt precies op tijd. Het slaat alleen nergens op. De lucht is nog steeds kraakhelder en zelf voel ik niets. Nog geen druppel. Een kleine perfecte cirkel met mij als middelpunt, blijft kurkdroog. De soldaten zijn ondertussen aan mijn blik onttrokken door een muur van water en steeds grotere wolken stoom. Ik kom overeind en kijk rond. Ze moet er zijn.
‘Mama? Mama, ben jij het?’