Zwerkveen zet zich schrap voor een klap die niet komt, want vlak voor de aanstormende troep hem bereikt, klinkt een fluitje boven het oorverdovende kabaal uit. Verbaasd kijkt hij toe hoe de angstaanjagende bestorming naadloos overgaat in een gecontroleerde manoeuvre die hen in een perfecte halve cirkel insluit. Uitgeput zakt hij met zijn rug tegen de deur van een klaslokaal. De oude vrouw, de nog oudere man en de lerares van wie haar knotje bijna onder haar oor is gezakt, zoeken ook uitgeput steun bij de muur. Dat ze nog zo lang stand hebben gehouden mag een wonder heten.
Dat hij juist van dit groepje misfits deel is gaan uitmaken, is op zijn minst ironisch te noemen. Ook al probeert hij ze met alles wat hij heeft te outen en te doxen, hij heeft meer met ze gemeen dan dat hij wil toegeven. Ook hij is een buitenbeentje. Al heel jong werd hij gepest, gesard, bespuugd en zelfs geslagen vanwege zijn enorme omvang. Wat hem anders maakte dan alle andere kinderen die gepest werden, was dat hij niet bang werd. Integendeel, hij was om te provoceren alleen nog maar verder gegroeid, totdat hij zo extreem groot was geworden dat niemand er nog iets over durfde te zeggen. Het leverde hem een vreemd soort respect op. Respect dat alleen maar versterkt werd door de andere ‘kwaliteit’ die hem kenmerkte, nog imposanter dan zijn omvang: zijn vlijmscherpe tong. Hij had nooit meer dan een paar woorden nodig om iemand tot de grond af te breken, wat hij deed met ongeëvenaarde inzet en volharding. Als hij heel eerlijk was, was het gewoon ordinaire wraak. Hij kon nu eenmaal niet verdragen als iemand te gelukkig, te knap of te rijk was. Wraakzuchtig is hij natuurlijk nog steeds. Wraakzuchtig is hij natuurlijk nog steeds. Het is de reden waarom hij die Danielle Kwintens vannacht was gevolgd. Niks bijzonders. Iemand stalken was iets dat hij ontelbare keren eerder had gedaan, alleen was het vannacht op een onwaarschijnlijke manier volledig ontspoord. De situatie is zo hopeloos dat…
–klik–
Vlak naast zijn rechteroor springt de deur met een droge mechanische klik van het slot. Dit is het wonder dat hij niet meer verwachtte. Een uitweg. Hij lijkt de enige die het heeft gehoord. Hij kijkt snel om zich heen. De rest kan stikken. Maar voor zijn hand de klink bereikt, zwaait de deur al open.
Rook en de geur van verbrand hout ontsnappen uit de opening. Een felverlichte rechthoek tekent een haarscherpe vorm op de donkere vloer van de gang met daarin het silhouet van een korte geblokte man, onberispelijk gekleed in een grijs krijtstreep pak. Achter hem staan vier kinderen. Twee ervan kent hij; dat afgrijselijke meisje waar het mee begonnen is en dat brutale ventje dat hij vannacht van straat heeft geplukt. Nu pas snapt hij dat niet zij het middelpunt van de halve cirkel waren, maar de deur die nu wagenwijd openstaat.
De man stapt de gang in, neemt de situatie in zich op alsof er niets aan de hand is en wanneer hij eindelijk begint te praten, moet Zwerkveen bijna lachen om de verveelde toon die hij aanslaat. Hij klinkt als een grumpy vader die in het weekend veel te vroeg door zijn kinderen is gewekt.
‘Mijn God Kortst! Dit is wat je kon bedenken? Een leger? Wie denk je wel niet dat je bent? De Führer?’
Even gebeurt er niets maar dan wijken de linies aan de overgang van de gang uit elkaar en in de smalle opening die ontstaat wordt een gestalte zichtbaar. Hoewel Zwerkveen ondertussen dacht op alles voorbereid te zijn, verbaast hij zich toch over de man, gekleed in pyjama, kamerjas. Ondanks het feit dat het lijkt alsof hij net uit zijn bed gestapt is, praat hij op een toon die duidelijk maakt dat hij gewend is dat zijn bevelen zonder commentaar worden opgevolgd.
‘Zo Kwant. Daar ben je dan. Teleurgesteld dat we niet naar je gezocht hebben?’
Pfff, denkt Zwerkveen, die twee zijn aan elkaar gewaagd. Het enige verschil is dat de man in krijtstreep pak de gang is ingestapt, terwijl de man in pyjama half achter de soldaten blijft schuilen.
‘Ach, volgens mij is er wel degelijk naar me gezocht is,’ bromt Kwant en gebaart achteloos naar de kinderen achter zich. ‘Misschien was niet iedereen zo onder de indruk van je bevelen als je dacht.’
Kortst trekt een gezicht alsof hij net iets vies in zijn mond heeft gestopt.
‘Ja, de conrector, dat was onverwacht… maar met haar rekenen we nog wel af, net als met Bleeker…’ Hij wijst op de vrouw met de scheefgezakte knot.
‘Kijk om je heen Zebedeus. Onze overmacht is overweldigend. Je hebt verloren. Vertel me dus maar waar de lijst is. We moeten weten hoe het met het Evenwicht is.’
Opeens splijt een messcherpe glimlach het geblokte hoofd van Kwant in tweeën.
‘Bedoel je dat je hem niet hebt? Hahaha. Je zal hangen, kleine dictator, want ik heb hem niet. Ze is je te slim af geweest.’
De man in pyjama geeft geen krimp.
‘Als al gezegd, met haar rekenen we nog wel af. Snoeien heeft geen zin meer, de hele boom moet er met wortel en al uit.’
Hij geeft een teken, een fluitsignaal klinkt en dan stort het hele leger zich als één man op hen. Omi slaakt een kreet. Willems springt op. Mug doet een paar stappen de gang in en pakt een soldaat vol bij de keel, waarna de vonken van hem afslaan. Schaduw snelt toe om te helpen. Willems ogen zoeken die van Kwant en als Kwant nauwelijks waarneembaar knikt, vervaagt de conciërge, om niet meer tevoorschijn te komen.
Rond mevrouw Bleeker gaan soldaten in groten getale door hun knieën, totdat achter haar die blonde surf-jongen opduikt. Gelijk snakt ze naar adem. Haar ogen beginnen weg te draaien.
Schaduw, vrijwel onzichtbaar, richt veel schade aan. Om haar heen dwalen soldaten stuurloos rond en zijn een makkelijke prooi voor de rest. Maar als een enorme wolf op haar toe vliegt, probeert ze in paniek terug het lokaal in te vluchten. Ze komt niet ver. Al na een paar stappen komt zijn volle gewicht op haar neer.
Omi is zo geconcentreerd met vier soldaten tegelijk bezig, dat ze te laat het enorme meisje met paardenstaartjes achter zich ziet die een enorme hand richting haar oude gerimpelde gezicht zwaait. Ze heeft niet eens tijd om haar hoofd weg te draaien.
Kwant is bedolven onder een overmacht van soldaten. Hij lijkt reddeloos verloren, totdat op onverklaarbare wijze de soldaten, één voor één achterover getrokken worden en tegen de vloer worden gedrukt, tevergeefs worstelend om overeind te komen. Dit effect breidt zich in cirkels om hem heen uit. Steeds meer soldaten worden door een enorme toename van zwaartekracht op de grond gedwongen. Hij lijkt in zijn eentje het hele leger op de knieën te krijgen. De cirkel van tegen de grond gedrukte soldaten heeft Kortst bijna bereikt wanneer hij hem tussen opeengeklemde lippen toe knarst.
‘Vergeten wie ik ben Kortst? Vergeten wie je altijd in alles de baas was?’
Kortst gezicht is verwrongen van haat maar hij antwoordt niet. Pas als de laatste soldaat voor hem valt, heft hij zijn arm op. Het lijkt een teken maar dat is het niet want wanneer hij hem met kracht naar beneden zwaait, verlaat er iets zijn hand. Een mes. Een mes dat in een onverbiddelijk rechte lijn richting het open klaslokaal vliegt. Recht op het borstbeen van Danielle Kwintens die nog steeds op de drempel staat.
Kwant veert op, hij moet ingrijpen, hij moet… Een enorm stuk beton komt los uit het plafond recht boven hem. Hij weert hem moeiteloos af, draait zich om naar de enorme jongen die triomfantelijk grijnst, en dan is het te laat. De kans om het mes te onderscheppen is verkeken.
Hij vloekt binnensmonds en voor het eerst in een hele lange tijd, schaamt hij zich. Hij had nooit zomaar het lokaal uit mogen gaan zonder eerst de kinderen in veiligheid te brengen. De aanwezigheid van Kortst was genoeg geweest om alle voorzichtigheid uit het oog te verliezen. Trots en overmoed. Dit is zijn straf. Het meisje dat hij had moeten beschermen heeft hij ter dood veroordeeld. Hij heeft alles in één moment van hoogmoed uit zijn handen laten vallen.