Schermafbeelding 2021-01-15 om 12.12.23.png

82 / Hartenkoningin

Wanneer ik mijn ogen weer open, besef ik dat ik buiten bewustzijn moet zijn geweest. Ik kan me niets van de afgelopen minuten herinneren. Dat gebeurt te vaak de laatste dagen.

Ik wil net een stoere opmerking maken om mijn gêne te overbluffen, wanneer het tot me doordringt dat ik in de buitenlucht sta. De zon schijnt en een warme bries strijkt langs mijn gezicht. Dat zou zeer welkom zijn na de bedompte atmosfeer in het natuurkundelokaal, maar verkoeling geeft hij niet. Hij is verzadigd met de geur van rook en… verbrand vlees?Wanneer ik mijn ogen open, kan ik nauwelijks bevatten wat ik zie. Ik sta op een heuvel en kijk uit over een vlakte vol gezichten, zwaarden en banieren. Iedereen kijkt naar mij. Ik zet geschrokken een pas achteruit.

‘Majesteit.’ De stem klinkt verontrustend dichtbij.
Met een ruk draai ik mijn hoofd opzij. Een kleine man met scherp gesneden gezicht kijkt naar me omhoog en ook al is zijn toon onderdanig, zijn blik is slim en uitdagend. Hij gebaart naar rechts.
‘Aan U de eer majesteit. Ze wachten op het zwaard van uw genade.’
Ik volg de beweging van zijn arm en dan pas zie ik de vier houtblokken, keurig naast elkaar opgesteld. Het zijn alleen niet de blokken die me de adem benemen, het is wat er op ligt. Op elk blok ligt een hoofd met daaraan vast een lichaam, stevig gebonden en op de knieën gedwongen.
‘Uw zwaard majesteit?’ zegt de stem, nu met een hint van ongeduld.

Ik moet iets zeggen maar ik weet niet wat. Mijn mond is kurkdroog. Ik schraap mijn keel om speeksel te verzamelen, ik kuch, en wanneer het me eindelijk lukt om te praten, is het met een stem die ik niet herken. Volwassener, zwaarder en muzikaler.
‘Zwaard… ja… natuurlijk… ik heb een zwaard.’
‘Uiteraard majesteit dat zien we allemaal.’ Het cynisme is nu meer dan een hint. ‘De vier opstandelingen liggen klaar. Het is aan u.’
Halverwege zijn zin dringt het eindelijk tot me door wat de bedoeling is. Nee, dat mag niet! Dat kan ik niet.
‘Majesteit!’ sist de stem, nu zo zacht dat alleen ik het kan horen. ‘Het hele leger kijkt toe. Ze hebben hun leven willen geven voor deze overwinning. Beloon ze met de hoofden. De hoofden moeten eraf.’
‘Natuurlijk moeten ze er af. Maar op míjn tijd en niet de jouwe,’ bluf ik om tijd te winnen.

Ik heb met zoveel autoriteit gesproken dat de man onwillekeurig een stap terugdoet. Niet geschrokken of onder de indruk, maar meer met een vies gezicht alsof hij net een snoepje in zijn mond heeft gestopt dat naar hondenpoep smaakt. Hij herstelt zich echter snel.
‘Natuurlijk Majesteit, natuurlijk. Uw wil is wet.’ Zijn stem is onderdanig genoeg, maar iets zegt me dat voor hem mijn wil helemaal geen wet is. Het is ook duidelijk dat ik niet aan de verwachtingen van een heel leger kan ontkomen zonder in de problemen te komen. Mijn ogen glijden over de mensenmassa. Mannen vooral, jongens soms, maar ook vrouwen, in harnas of maliënkolder en tot de tanden bewapend. Sommige zwaarden zijn gebroken, alle kleding is gescheurd en beschadigd en ik zie opvallend veel schroeiplekken. Sommige tunieken zijn half weggebrand. De gezichten die naar me opkijken kijken vermoeid maar blij. Ze stralen bijna, alsof… ze van me houden? Ik slik en draai snel mijn blik weer weg. Hoe moet je zo’n troep teleurstellen? Wat zijn de gevolgen? Zullen ze gaan muiten en zich tegen mij keren? De grootste liefde verandert met weinig moeite in de grootste haat. Ik heb dat vaker gezien, op televisie weliswaar, maar toch. Ik moet iets bedenken, maar ik kom op niets.

‘Majesteit,’ dringt de stem naast me weer aan. ‘Uw zwaard.’
Ik kijk naar mijn zwaard waarop het bloed nog maar nauwelijks is opgedroogd en probeer tijd te rekken. Ik loop zo langzaam mogelijk naar de houtblokken met de hoofden, hopend op een wonder. Dat God ingrijpt door met een donderende stem uit de hemel me opdracht te geven iedereen te sparen. Maar nee, niks.

Het hoofd op het dichtstbijzijnde houtblok kijkt naar me op. Geen haat, geen woede, alleen maar berusting. Hij is jong nog. Niet ouder dan ik. Ik zou hem willen zeggen dat ik hem wil sparen, zodat hij weer naar huis kan gaan om te spelen met zijn broertjes en zusjes, maar het is overduidelijk dat dat niet past in het scenario van deze overwinning. Terwijl de ene helft van mijn hersenen mijn armen opdracht geeft om het zwaard boven mijn hoofd te heffen en zo mijn vege lijf te redden, doet de andere helft precies het tegenovergestelde. Het resultaat is, dat het zwaard ergens ter hoogte van mijn middenrif blijft hangen. Het lijkt eeuwen te duren Iedereen houdt zijn adem in, maar dan gooi ik met een ongecontroleerd gebaar het zwaard opzij.

‘Verraad!!!’ krijst de schriele onderkruiper naast me. ‘Hoogverraad van onze eigen koningin!’
Een oorverdovend kabaal stijgt op uit de mensenmassa onder aan de heuvel. Ik kijk er verdwaasd naar. Iedereen praat, iedereen is in beweging. Er lijken kampen te ontstaan. De ene helft wil de heuvel bestormen en de andere helft wil dat voorkomen. Zwaarden worden getrokken, bijlen geheven.
Nee! denk ik. Er heeft al genoeg bloed gevloeid. Ik voel mijn knieën knikken en zink op de grond. Mijn hoofd is nu op gelijke hoogte met het hoofd van dat korte mannetje met zijn onbetrouwbare stem. Hij heeft een mes getrokken en het duidelijk waar hij op uit is: mijn keel. Ik vind het best, dan hoef ik ook niets meer te beslissen. Hij doet zijn mond open en sist als een slang.

‘Daan, Daan… je moet wakker worden. Daan, we moeten verder.’ 
Hij heeft de stem van Mug. Hahaha, zelfs hier blijft dat kereltje me achtervolgen. Het is op een vreemde manier een rustgevende gedachte en dan tol ik een zwarte draaikolk in. Even ben ik helemaal vrij en licht, maar dan hoor ik Mug weer. Daan, Daan. Oké dan, denk ik, voor deze keer dan. Als ik mijn ogen weer opendoe, schrik ik wanneer ik het leger zie, maar al snel besef ik dat ik naar het levensgrootte wandtapijt in de kerker van Kwant kijk. Achter me, in een halve cirkel, staan Padje, Schaduw, Kwant en, tot mijn grote opluchting, Mug. Gehavend en lijkbleek, maar levend en met zijn vertrouwde boevengrijnsje op zijn gezicht.

‘Zo,’ gromt meester Kwant. ‘Dat maakt een hoop duidelijk. Wij moeten eens praten jongedame. Er is een hoop dat je moet weten.

81 / Slagveld

83 / Backlash