Omi / 60 jaar eerder
–
Het jonge meisje duikt dieper weg onder de trap, samen met de rest van de bewoners van haar portiek, precies zoals het op de pamfletten voorgeschreven staat. Ze verwacht er niet al te veel van. Zo’n trap gaat hen heus niet beschermen tegen de bommen die worden losgelaten uit de vele overvliegende bommenwerpers. Ze doet het omdat haar moeder het wil.
Sinds haar vader anderhalf jaar geleden naar een werkkamp is afgevoerd, doet ze alles om haar moeder te ontzien. Het is meer dan vier maanden geleden dat ze de laatste brief van hem hebben ontvangen en ze voelt hoe haar moeder langzaam de hoop op zijn terugkeer aan het verliezen is. Bijna zichtbaar begint ze af te brokkelen. Haar haar is nu bijna helemaal grijs, de groeven in haar gezicht zijn dieper dan ooit en haar ogen zijn langzaam zo goed als uitgedoofd. Er is bijna geen licht meer in te bekennen.
Uiteindelijk trekt het oorverdovende geraas van bommenwerpers weg als een onweersbui. Vijf mimuten geleden is een laatste bom ingeslagen in het laatste huis van de straat, maar nu is het vrijwel stil. Iedereen komt langzaam in beweging, maar haar moeder blijft zitten. In elkaar gedoken als een bang vogeltje zit ze nog precies waar ze zat. Ze komt pas in beweging als haar dochter haar voorzichtig aan haar arm omhoogtrekt.
‘Mama, het is voorbij. Otte is er al. Het is veilig.’ Langzaam draait ze haar hoofd met opengesperde nietsziende ogen omhoog. Het meisje schudt nog een keer aan haar schouder alsof ze haar wakker moet maken.
‘Echt mam, het is tijd.’
Eindelijk lijkt het tot haar door te dringen. Haar ogen krijgen langzaam focus en voor het eerst heeft ze het idee dat ze haar echt ziet.
‘Tuurlijk schatje, ik kom hoor,’ zegt ze terwijl ze omhoog krabbelt. ‘Je was toch niet bang, hè, Kryntje?’ Het meisje schudt haar hoofd. ‘Dat is ook helemaal niet nodig, hoor. Mama is er altijd om je beschermen’.
Op het licht van een kaars na is het huis volledig donker. Het houtfornuis is al zo lang niet gebruikt dat het dienstdoet als tafel. De rest van het meubilair is opgestookt. Dat is behoorlijk zorgwekkend met de winter voor de deur, zeker nu er zoveel ruiten gesneuveld zijn. Toch is de kou niet haar grootste zorg. Ze kunnen altijd de vloer nog opstoken. Haar grootste zorg is eten. Otte is een stoere jongen, maar ook hij houdt het niet lang meer vol. De rantsoenbonnen die ze nog hebben zijn niets meer waard en haar moeder is niet sterk genoeg om zich naar voren te vechten in de meute voor het uitgifte loket. Zijzelf is te jong om te gaan. Ze hebben een wonder nodig en daar gaat zij voor zorgen. Vannacht gaat ze haar grote plan ten uitvoer brengen.
–
Wanneer ook de adem van haar broertje de diepe trage cadans van de slaap heeft gekregen, kruipt ze voorzichtig van haar matras om het huis te verlaten. Moeiteloos ontwijkt ze alle krakende planken. De voordeur draait geluidloos open. Al dagen geleden heeft ze de scharnieren gesmeerd met de laatste restjes kaarsvet, maar als ze hem weer dichttrekt, heeft ze het alarmerende gevoel dat Otte zijn ogen opent. Ze hoopt dat ze het zich verbeeldt. Ze kan nu niet meer terug.
Het is ten strengste verboden om na acht uur op straat te komen. Iedereen die na spertijd wordt opgepakt, gaat onverbiddelijk een strafkamp in. Tenminste, als ze al niet door een te laag gericht ‘waarschuwingsschot’ in de rug worden geraakt. Maanden geleden hoorde ze de eerste geruchten over een competitie die de patrouilles zouden hebben opgezet. Ze huivert. Ze zou dit risico nooit lopen als honger niet hun gezin aan het vernietigen was. Twee suikerbieten of wat roggebrood zou al helpen maar als het goed is, komt ze vanavond thuis met heel wat meer. Ze is niet een beetje eten op het spoor, ze is heel veel eten op het spoor.
Het is natuurlijk veel te hoogmoedig om te denken dat God haar zou helpen, maar hoe had ze anders drie dagen geleden, twee soldaten met elkaar kunnen horen praten terwijl ze 300 meter verderop de hoek om verdwenen? Hoe had ze zonder Gods hulp, hen nog steeds kunnen horen toen ze allang uit het zicht waren? Niet met haar oren, maar in haar hoofd.
‘We moeten dat slot van Silo 22 repareren Boris. Die deur komt gewoon uit op de straat, dat is vragen om moeilijkheden.’
‘Mwah, zo’n vaart zal het niet lopen, Heinrich. De ratjes hier zijn te bang om tijdens spertijd ook maar een klein puntje van hun neus buiten de deur te steken,’ had de ander geantwoord.
‘Doodzonde, want het wordt tijd dat ik mijn score weer eens wat opvijzel.’
‘Haha, alsof je een kans maakt. Die twee jongens vorige week met die zak hout, heb ik toch mooi voor je neus weggekaapt. Makkelijker dan op de kermis.’
‘Wacht maar af, mijn kans komt nog wel.’ En toen was het weer stil.
Hoe afgrijselijk het gesprek ook was, ze had hoofdzakelijk opwinding gevoeld. Silo 22! Daar lag zoveel eten opgeslagen dat het niet eens gemist zou worden wanneer ze wat weghaalde. Even had ze God gedankt en toen een besluit genomen.
Nu sluipt ze van schaduw naar schaduw over straat, oren gespitst en op haar tenen. Ze woont vlak bij de haven. Silo 22 is maar tien straten bij haar huis vandaan, maar het is ook het best bewaakte deel van de stad. Gelukkig liggen er na het bombardement zo veel brokstukken van huizen, auto’s en fietsen op straat en zijn er zoveel kraters geslagen, dat ze op tijd weg kan schieten als er een patrouille in haar buurt komt. Ruim op tijd zelfs. Ze lijkt precies te voelen wanneer ze er aankomen. Dat vermogen heeft ze altijd al gehad maar de laatste maanden is dat alleen maar sterker geworden. Al haar zintuigen lijken aangescherpt door de honger.
Vroeger dacht ze dat iedereen dat vermogen had, maar ondertussen weet ze wel beter. Otte bijvoorbeeld, heeft juist een buitengewoon talent om betrapt te worden, wat speciaal in zijn geval onhandig is want hij is altijd kattenkwaad aan het beramen.
Ondertussen vordert ze veel makkelijker dan ze had verwacht. Ze ziet niemand, hoort niemand, voel niemand. Toch knaagt er aan het randje van haar bewustzijn een klein muisje. Iets wat jeukt en irriteert. Alsof er wel iemand in de buurt is, maar dat die geen bedreiging vormt. Ze kan er niet te veel aandacht aan besteden. Ze moet zich concentreren op signalen die wel op gevaar duiden. Ze moet heelhuids thuiskomen en het liefst voordat haar moeder wakker wordt.
Nog één hoek en daar is hij. Silo 22. Ze blijft net buiten de lichtkegel van de lamp staan om de situatie in zich op te nemen, haalt een keer diep adem en schiet naar voren. Eigenlijk had ze het niet verwacht, maar de enorme deur gaat zonder het minste gepiep of gekraak open. De rails waarin de zware deur beweegt, is super goed gesmeerd. Veel makkelijker kunnen ze het haar niet maken. Ze glipt naar binnen en schuift de deur weer achter zich dicht. Vreemd, denkt ze, het licht is aan, maar het gevoel van achterdocht verdwijnt gelijk zodra ze om zich heen kijkt. Wat een onbevattelijke rijkdom voor iemand die al meer dan een jaar een gat voelt waar haar maag zou moeten zitten. Ze wankelt, even duizelig geworden door alleen al het idee aan een volle maag. Dan maakt een grote vastberadenheid zich van haar meester. Ze gaat hun gezin redden van de hongerdood. Ze zal haar moeder helpen en weer beter maken, ze zal…
‘KLENG!’
Ze draait met een ruk om en daar staat hij… Otte. En zoals gewoonlijk heeft hij zich laten betrappen. In zijn poging om onopgemerkt binnen te komen heeft hij al de eerste stapel blikjes omgestoten. Hij is onverbeterlijk, denkt ze glimlachend. Tegelijkertijd voelt ze een woede die elke geamuseerdheid overvleugelt.
‘Otte,’ sist ze, ‘wat doe jij hier?’
‘Ik kon je toch niet alleen ‘s nachts de deur uit laten gaan?’ kaatst hij terug.
‘Maar hoe wist je dat ik het huis uit zou gaan,’ fluistert ze.
‘Kryn, het is heus niet moeilijk om aan jou te zien dat je iets van plan bent dat mama niet mag weten. Je doet haast nooit iets wat niet mag en als je dat wel van plan bent, trek je de hele tijd aan je linkeroor.’
‘Dat doe ik niet.’
‘Wel. De hele dag. En je staart tijden lang voor je uit. Ik hou je al dagen in de gaten. Ik heb nauwelijks geslapen. Ik ben blij dat je het eindelijk hebt gedaan. Ik werd best moe.’ Dat laatste zegt hij me het ontwapende lachje waarmee hij bijna alles van haar en hun moeder gedaan krijgt. ‘Ik ben blij dat ik achter je aan ben gegaan. Wat een hoop eten zeg.’ Zijn ogen lichten op als twee kaarsen in een kerker.
Opeens schrikt ze op. Stemmen! Harde stemmen! Niet in haar hoofd maar in haar oren. Ze zijn al te dichtbij. Ze heeft zich laten afleiden. Ze kan niet met Otte praten en opletten tegelijkertijd.
‘Snel, we moeten weg.’
Maar de deur schuift al open. Hij komt met een klap tot stilstand tegen de muur en daar staan ze, de twee soldaten die ze twee dagen eerder in haar hoofd heeft gehoord. Ze lachen triomfantelijk terwijl ze hun geweer schouderen.
‘Ik zei toch dat het een goed plan was, Boris. Gewoon zoveel mogelijk in het openbaar laten vallen dat het slot van Silo 22 kapot is en ze komen vanzelf naar ons toe. Als muizen op de kaas in een muizenval.’
‘Nooit aan getwijfeld Heinrich, al is het is maar goed dat we dat jongetje konden volgen. Dat meisje hebben we nooit gezien.’
‘Ja ventje, je hebt je vriendinnetje goed geholpen. Van de wal in de sloot.’ Een scherpe veel te hoge lach verlaat zijn mond.
‘Mijn zús!’ zegt Otte. ‘Niet mijn vriendin, maar mijn zus!’ Geen angst in zijn stem te bespeuren.
Het meisje daarentegen, trilt over haar hele lichaam. Ze wil wegduiken maar haar lichaam luistert niet meer. Otte is tussen haar en de soldaten in gaan staan, alsof hij zich sterk genoeg voelt om de kogels van zijn borst te laten ketsen. Net als de held in de nieuwe verboden strip uit Amerika die hij heeft gekregen van een matroos in de haven. Hij speelt al maanden dat hij Superman is. Maar hij ís geen Superman, hij is een jongentje van acht. Een uitgehongerd jongetje van acht, tegenover twee weldoorvoede, goed getrainde soldaten die hun gemiddelde willen verhogen. En toch. En toch, staat hij daar. En ze weet dat hij daar alleen zo stoer en onvermurwbaar staat omdat zij er is. Omdat hij, hoe jong of bang ook, die oer-mannelijke drift heeft om te beschermen. Omdat hij zo ontzettend veel van zijn zus houdt. Zij kan het weten, want ze hoort hem in haar hoofd. Ze luistert naar woorden die hij nog nooit heeft uitgesproken. Glashelder. Het lijkt wel of de doodsangst haar zintuig honderdmaal scherper heeft gemaakt.
Ze wordt ruw wakker geschud door weer die hoge venijnige stem.
‘Wat zal het worden? Winst voor één van ons of een gelijkspel?’
Ze ziet hun wijsvingers zich spannen rond de trekker van hun geweer. Terwijl ze in elkaar krimpt en zich klaar maakt voor de inslag van de kogels, hoort ze Ottes stem, zacht en helder, in haar hoofd.
‘Nee!’
En op dat moment kijken Klaus en Boris geschrokken op.
Zonder enige zichtbare aanleiding beginnen aan weerskanten de hoog opgestapelde kisten, zakken en andere voorraden naar hen over te hellen. Even lijken ze in evenwicht te blijven in een onnatuurlijke bocht, maar dan storten ze met een overweldigend geraas op hen. Op het moment dat ze worden verpletterd door tonnen voedsel breken hun stemmen abrupt in haar hoofd af. Boven het kabaal hoort ze nog net een kort scherp geluid, alsof er een droge tak knapt. Een van hen heeft toch de trekker overgehaald. Recht voor haar neus ziet ze Otte op de grond zakken.
‘Toch geen Superman’, hoort ze zijn stem nog zwak in haar hoofd, vlak voordat een grote hoeveelheid voorraden over hem heen rolt. En dan wordt alles stil.