Schermafbeelding 2021-01-15 om 12.12.23.png

10 / Ringtones

‘Conrector.’

Ik kijk verbaasd naar Mug die naast me slentert. Dat ik niet op zijn gezelschap zit te wachten, schijnt hem nog steeds niets te kunnen schelen. Sterker nog, hij lijkt er elke keer weer even veel lol in te hebben als hij ziet dat het me irriteert. Ik vermoed, dat als ik zijn gezelschap wél op prijs zou stellen, hij gelijk weg zou vluchten. Helaas is liegen niet mijn sterkste kant.

Toch volgt hij me niet altijd. Soms zwerft hij moederziel alleen door school, binnensmonds mopperend op iedereen die binnen zijn blikveld komt. Ik kan daar gefascineerd naar kijken, want hij lijkt dan in niets op de jongen die zich zo vaak ongevraagd bij mij aansluit. Charles Monteque lijkt uit twee totaal verschillende persoonlijkheden te bestaan. Een Januskop, zou Omi zeggen, een vat vol tegenstrijdigheden, en alleen daarom zou ze hem mogen. Ze houdt nu eenmaal van mensen met opzichtige tekortkomingen. Gelukkig ben ik mijn oma niet. Ik vind hem vooral irritant.

Zoals zo vaak maakt Padje ons onwaarschijnlijke trio compleet. Hij is alleen zo vaag dat ik niet zeker weet of hij wel doorheeft dat hij zich in ons gezelschap bevindt. Padje heeft maar één stand: blij. Happy go lucky. Niets lijkt hem van zijn stuk te kunnen brengen en daarmee vormt hij niet alleen een groot contrast met Mug maar ook met mij.

En al zoek ik hun gezelschap niet, ik moet toegeven dat hun aanwezigheid vaak een welkome afleiding is van het aanhoudende geroezemoes en gefluister dat me in de gangen begeleidt.

‘Conrector, slome!’ herhaalt Mug ongeduldig, terwijl hij met zijn hoofd naar de deur rechts van hem knikt. Ik had hem de eerste keer al gehoord natuurlijk, maar ik laat hem vaak iets nog keer zeggen, gewoon om hem te irriteren. Flauw maar bevredigend. Helpen doet het uiteraard niet. Zijn natuurlijk arrogantie walst over elk beetje tegenspraak of verzet heen.

Ik kijk met hernieuwde belangstelling naar de deur waar we al weken langs lopen op weg naar wiskunde en die ik nog nooit open heb gezien. Hier zit dus de persoon voor wie iedereen doodsbang is.

Zonder ook maar iets van zijn aristocratische houding te laten varen, checkt Mug de omgeving. Ik weet wat hij zoekt. Hij zoekt bewakingscamera’s of andere spionage-apparatuur waarvan hij zeker weet dat het door de hele school verstopt moet zitten. Alles is in zijn ogen een samenzwering gericht tegen de mensheid in het algemeen en tegen hem in het bijzonder en als het om de conrector gaat, kent zijn wantrouwen helemaal geen grenzen.
‘Alles houden ze in de gaten, Donderkop. Het lijkt hier wel een politiestaat.’
‘Ach hou toch op steekvlieg. Je paranoia begint je boven het hoofd te groeien. Straks ga je nog zeggen dat deze school een experimenteel laboratorium van Aliens is.’ Het is eruit voor ik het besef en ik weet gelijk dat ik over de schreef ben gegaan. Mug houdt er niet van om belachelijk gemaakt te worden en zijn stem is dodelijk koel wanneer hij antwoordt.
‘Zeg, ik ben niet de meest wereldvreemde van ons twee hoor. Ik heb tenminste een behoorlijke opvoeding genoten.’

Ik weet dat hij me probeert te provoceren en dat ik niet moet reageren, maar toch reageer ik. Alleen ik mag mijn vader en zijn opvoeding belachelijk maken, ieder ander die dat doet, zal het bezuren.
‘Wat weet jij van mijn vader?’
‘Google.’ zegt hij droog. Als ik niet gelijk antwoord omdat ik te verbaasd ben over het feit dat hij de moeite heeft genomen om mijn vader op internet te checken, vervolgt hij zonder haperen.
‘Die man heeft een serieus probleem zeg. Hoe vaak heeft hij die gemeente van jullie wel niet aangeklaagd? En hoe vaak heeft hij precies gewonnen?’

Mug heeft gelijk. Er zal vast wat van mijn vaders aanhoudende conflicten met de gemeente terug te vinden zijn op internet. Maar ook al heeft hij gelijk, ik ben niet in de stemming om hem het laatste woord te gunnen.
‘Mijn vader zal anders wel wat minder hits opleveren dan die van jou. Dat schandaal loog er niet om.’
Ik heb er gelijk spijt van. Ik weet natuurlijk ook hoe dramatisch dat schandaal is afgelopen. Zijn mond beweegt maar er komt geen enkel geluid uit. Alsof hij zoveel tegelijkertijd wil zeggen, dat al die woorden zijn mond verstoppen.

Dan gebeurt het. De lampen aan het plafond beginnen te knetteren en te flikkeren. En dat niet alleen, overal om ons heen hoor ik een symfonie van ringtones. Leerlingen halen verbaasd hun telefoon uit hun broekzak of tas en kijken verbijsterd naar de levenloze schermpjes. Alle mobieltjes zijn tegelijkertijd uitgeschakeld. Een collectieve mobiele zelfmoord.

‘Sssssssshhhhhhht!’ sist Mug terwijl zijn gezichtsuitdrukking verbluffend snel verandert van woede naar argwaan. ‘Ik wist het. Elektromagnetische puls!
‘Elek-eh-Huh? Wat?’ stamel ik, terwijl ik hem vragend aankijk.
‘Geavanceerde militaire technieken. Ze kunnen alle elektronische apparatuur in één klap uitschakelen. Dit deugt niet, ik zei het je!’

Hij duikt wat verder met zijn hoofd in zijn stijf gesteven donkerblauwe colbertje, alsof hij elk moment geraakt kan worden door een sluipschutter. En dan, even onverwacht als het is begonnen, is het weer voorbij. Alle lampen beginnen weer te branden en een concert van ingeblikt geluid barst los wanneer alle mobieltjes weer tegelijk aangaan. Mug heeft gelijk, dit is verdacht, maar militaire technieken die worden ingezet op een middelbare school?

Even is het doodstil en dan begint iedereen tegelijkertijd door elkaar te praten. Een orkaan van geluid die abrupt wordt afgebroken door een bulderende stem die alles overstemt.

‘WAT MOET DAT HIER?’ 

Het effect is verbluffend. Alle leerlingen schieten in een goed geoefende beweging aan de kant. Alleen Mug en ik staan nog precies waar we stonden, open en bloot in het midden van de gang, terwijl Fred Flintstone dreunend op ons af komt stampen. Een deel van me is in paniek maar een ander deel verbaast zich erover hoezeer die enorme kolos werkelijk lijkt op de domme holbewoner uit de oude tekenfilmserie. Alles aan hem is groot, grof en hoekig, als een slordige potloodschets. Zijn diepliggende ogen glinsteren kwaadaardig en de vloer dreunt bij elke stap. Zijn rechterhand zit nog steeds in het gips. Ik ben blij dat Padje nu niet bij ons is. 

Schuin achter hem dribbelt een dun gebogen meisje met rood haar: Wilma Flintstone, ongelooflijk. Maar waar Wilma uit de cartoon een vriendelijke kordate huisvrouw is, straalt deze real life variant vooral sadisme uit en, eng genoeg, een grenzeloze adoratie voor Fred. Ze kijkt steeds naar hem op, alsof ze continu goedkeuring van hem hoopt te krijgen. Tevergeefs, want Fred doet vooral alsof ze er niet is. Links en rechts, zie ik de angst op de gezichten van de leerlingen die weggedoken zijn tussen de jassen en tassen aan de muur. Niemand die even de moeite heeft genomen om ons te waarschuwen voor een situatie als deze. Fijn. Mug schuift half achter me weg, de kleine held.

‘Zo, vertel maar. Wat is hier gebeurd,’ gromt van Fred met een stem die de hoge geplaatste ramen in hun sponningen doen trillen.
‘Ja, wat is hier gebeurd?’ echoot Wilma schel. Fred doet alsof hij haar niet hoort en kijkt vanaf een intimiderende hoogte op ons neer. Geduld lijkt niet zijn best ontwikkelde eigenschap. Het is duidelijk dat hij snel antwoord wil.
‘Eh… elektromagnetische puls?’ probeer ik.
‘Ben jij mij hier aan het besodemieteren? Elektromagne… eh… lus.’ Vlak bij ons staan de leerlingen nog steeds aan de grond genageld, buiten zijn blikveld beginnen sommigen te gniffelen. Hij kijkt woest om en in één klap is het weer muisstil.
‘Probeer jij mij voor schut te zetten, kleine drol?’ Mug sist achter mijn rug. Ik geef hem een por met mijn elleboog.
‘Geen respect Antonio. Leer ze een beetje respect!’ knerpt Wilma. Weer doet hij alsof ze er niet is.

Ondertussen vechten twee emoties in me om voorrang. Vluchten of vechten? Onderdanig afdruipen, is ver weg het verstandigst, maar de kans dat me dat lukt is heel klein. Te trots en te koppig, altijd al geweest. Het lijkt of mijn mond een eigen wil heeft wanneer ik hem antwoord.
‘Ik geef ook bijles hoor. Ik heb nog meer moeilijke woorden die je thuis rustig kan oefenen.’

Het lijkt even te duren voordat het tot Freds Neanderthaler-brein doordringt dat ik hem beledig. Even is het stil en dan kruipen rode vlekken vanuit zijn nek omhoog naar zijn gezicht. Wilma begint te grinniken, alsof ze zich verheugt op wat er gaat komen. En ik? Ik kan alleen maar uit pure koppigheid blijven staan, met mijn kin uitdagend omhoog, wachtend op het onvermijdelijke. Onwillekeurig denk ik aan Omi en aan hoe ze zal schrikken als ze me vanavond in het ziekenhuis komt opzoeken.

‘Zo! Levensmoe? Dan kan ik je wel een eindje op weg helpen.’
Zijn enorme linkerhand, de hand zonder gips, gaat omhoog. Achter me klinkt Mug nog het meeste als een luchtbed dat wordt leeg geperst. Aangezien ik, of ik nu wil of niet, geen stap achteruit zal zetten, is de uitkomst onvermijdelijk. Ik haat mijn koppigheid en zelfdestructieve trots, en wacht op de klap. Ik hoop dat daarna mijn hoofd er nog op zit.

En dan… klinkt er totaal onverwacht muziek door de doodstille gang. De eerste akkoorden van een bekende smartlap van de onlangs overleden volkszanger, wiens grootste hit postuum opnieuw op de eerste plaats van de hitparade staat. Het is zo’n onverwacht geluid dat Fred midden in zijn beweging stopt. De melodie herhaalt zich en dan nog een keer en dan nog een keer. Na even aarzelen laat hij zijn hand zakken om vervolgens tussen zijn enorme wijsvinger en gigantische duim een minuscuul mobieltje uit zijn broekzak te vissen. Hij drukt met zijn duim op een knop, waarbij ik me verbaas dat hij niet alle knoppen tegelijk indrukt en brengt hem naar zijn oor. Iedereen is muisstil.

‘Antonio hier!’ bast hij tegen het apparaatje. Het effect dat het, voor ons onverstaanbare, antwoord op Fred heeft is verbazingwekkend.
‘Maar… maar… ik moet… toch… het was de afspraak dat…’ Ondanks zijn protest klinkt zijn stem timide. In een flits zie ik zijn ogen naar de dichte deur naast ons schieten. De deur van de conrector. Wilma lijkt de woorden uit de telefoon te willen trekken, maar het is duidelijk dat zij ook niets kan verstaan. Ze kijkt naar hem omhoog met een blik die ik niet anders kan omschrijven als bezorgd.
Wanneer Fred zijn telefoon uitdrukt, staart hij even glazig voor zich uit en slikt een keer moeizaam voor hij zijn mond open doet.
‘Opzouten jullie! Oprotten. Wegwezen en snel.’
Ik ben zo verbaasd dat ik blijf staan. Wie was dat aan de andere kant van de lijn? Wie vertelt die holbewoner wat hij wel en wat hij niet kan doen? Maar dan voel ik een venijnige ruk aan mijn rugtas en voor ik het weet, word ik door Mug achteruit de hoek om gesleurd en zetten we het op een lopen. Drie hoeken verder komen we pas weer bij zinnen en zoeken we hijgend steun bij de muur.

‘Wat gebeurt hier?’ vraag ik me hard op af.
‘Politiestaat,’ antwoordt Mug onheilspellend. ‘En onze conrector is Big Brother himself’ Hoe graag ik hem ook wil tegenspreken, ik heb geen enkel argument meer. Het was heel duidelijk waar dat telefoontje vandaan kwam.

SILO 22

11 / Schaduw