Inmiddels hebben we alle vakken gehad, op geschiedenis en natuurkunde na. We zijn op weg naar geschiedenis, maar of we ook nog een keer natuurkunde zullen krijgen dit jaar, is onduidelijk. Het gerucht gaat dat onze natuurkundeleraar, Kwant, aan het begin van het schooljaar om onduidelijke redenen niet is op komen dagen.
‘Overmacht,’ zegt Perkins zenuwachtig en als hij even niet op een passend Engels citaat kan komen, begint hij te stotteren.
‘Een buitenlandse studiereis, of was het nu een seminar? Of nee… misschien een sabbatical?’ prevelt mevrouw Bleeker, terwijl haar ogen nog sneller beginnen te knipperen dan normaal.
Hun gestamel en gestuntel is begrijpelijk. Een fout in het lesrooster wordt op deze dictatoriale school als een zware blamage ervaren. Ikzelf maak me vooral zorgen dat we de enorme berg achterstallig huiswerk, die de afwezigheid van de natuurkundeleraar veroorzaakt, straks in één klap moeten inhalen.
‘Uitslover,’ sneert Mug als ik erover begin. ‘Dat jij zo’n studiebol bent… Ikzelf blijf gewoon bidden tot alle goden van luiheid en rottigheid, dat die Kwant voorgoed wegblijft.’
Misschien heeft hij gelijk, denk ik, maar het laat me niet los. Het feit dat zo’n fout getolereerd wordt op deze anders zo foutloos georganiseerde school, verontrust me op een of ander manier nog meer dan dat het feit dat het vak natuurkunde gewoonweg niet meer lijkt te bestaan.
Vandaag voor het eerst geschiedenis. Ik hou van geschiedenis. Toen ik jong was, luisterde ik met rode oortjes naar Omi’s verhalen over haar jeugd in de Tweede Wereldoorlog. Later snapte ik dat ze alle werkelijke ellende en verdriet had weg gecensureerd, maar toch blijft de Tweede Wereldoorlog voor mij de glans van een spannend jongensboek houden, of ik nu wil of niet.
Ik haast me naar het lokaal om een plek achterin veilig te stellen. Padje zit al op zijn favoriete plek, precies in het midden van het lokaal. Als altijd groet ik hem kort, maar dan hou ik onwillekeurig mijn adem in. Dit lokaal is anders. Het is intimiderend. Doordat ook de hoge ramen lichtdicht zijn afgeplakt, is het lokaal nog donkerder dan andere lokalen, maar dat is niet wat dit lokaal zo verontrustend maakt. Het is wat aan de muren hangt. Op de achterwand een affiche van een sciencefictionfilm uit de jaren zeventig van de vorige eeuw. Vier mannen en twee vrouwen, gekleed in zilveren futuristische ruimtepakken, kijken superieur uit over het onvruchtbare rotslandschap van een te veroveren planeet.
Aan de muur links hangen schilderijen. Ze verbeelden overwinning-scènes uit verschillende periodes van de geschiedenis. Een Neanderthaler doorboort een Homo Sapiens met een houten speer. Een Egyptische priester legt met een sikkel-achtig mes iemands ingewanden bloot. Een Romeinse praalwagen sleept een zwaargewonde barbaar voort. Een Kruisridder houdt het afgehakte hoofd van een islamitische veldheer omhoog. Een paus kijkt toe hoe een vrouw het uitschreeuwt op een brandstapel.
Aan de rechterkant hangen geen schilderijen, maar posters. Deze komen wel uit dezelfde periode van de geschiedenis, de Tweede Wereldoorlog. Deze posters zijn alleen op een heel andere manier “geromantiseerd” dan Omi’s verhalen over de oorlog. Dit is een selectie uit de propagandaposters van Het Derde Rijk. Veel swastika’s en SS-tekens. Veel rood en zwart. Veel blond haar en hoekige kaken. Ik weet niet wat ik er precies van moet denken. Misschien is het alleen maar instructief bedoeld, om ons te iets te leren over arrogantie en misplaatst superioriteitsgevoel in de wereldgeschiedenis, maar op de een of andere manier geloof ik dat niet echt.
Als laatste sloft Mug de klas binnen. Vandaag gekleed in een strak in de plooi gestreken witte linnen broek, een beige colbertje en zwartgelakte instappers. Het is zo’n dag dat hij zoveel schijt aan school en de rest van de wereld heeft, dat hij bijna achteruit loopt om zijn minachting te tonen. Heel even gaan zijn wenkbrauwen omhoog wanneer hij het lokaal in zich opneemt. Als altijd gaat hij naast mij zitten, met het scheve grijnsje op zijn gezicht dat hij speciaal voor mij ontwikkeld lijkt te hebben. Het hoort er ondertussen een beetje bij; een ritueel. Van mij mag het, ik leg mijn rugzak allang niet meer over twee tafels.
Wanneer de leraar met een resolute klik de deur achter zich dicht trekt, weet ik het zeker. Deze man heeft helemaal geen commentaar op het Derde Rijk. Alles aan hem ademt ontzag uit voor de orde, tucht, arrogantie en superioriteit die ik zo verafschuw en die het Derde Rijk zo kenmerkt. De man heet Kortst. Hij is kort en rond en loopt zonder ons aan te kijken, perfect parallel aan het schoolbord, naar zijn bureau. Hij beweegt als een militair. Zijn haar is glimmend van links naar rechts over de kale plek bovenop zijn schedel gekamd. Hij draagt een donkerbruin wollen pak, met daaronder een kreukvrij zwart overhemd. De kraag van zijn overhemd wordt samengebonden door een zwarte stropdas en in zijn borstzak steekt een zwart pochet. Ondanks zijn dikke buik en gedrongen gestalte, is alles smetteloos en gedisciplineerd aan hem. Ik hoor een langgerekte sis aan Mug ontsnappen.
‘Gevalletje “fout na de oorlog”, dat is zeker.’
Onwillekeurig moet ik lachen.
‘Boek op tafel,’ blaft de man voor de klas, met zijn kin omhoog en hakken tegen elkaar. Hij gaat niet zitten. Waarschijnlijk is hij zittend te klein voor het gewenste effect. Je moet wát als je niet zo groot bent als je denkt dat je zou moeten zijn. Hij vervolgt alsof hij een peloton beveelt.
‘Eén boek en niet meer dan één boek. Geen mobieltjes, geen MP3-spelers, geen zakcomputers, geen IPads of andere elektronische nonsens. Eén boek en één pen die met zwarte inkt schrijft. Ik tel tot drie.’
Er schiet een vinger omhoog. Het is Claire, het super-keurige meisje dat altijd enorm haar best doet om te laten zien hoe enorm ze haar best doet en alleen maar vragen stelt om te laten zien hoe goed ze het begrepen hebben.
‘Meester,’ vraagt ze met een overdreven zachte stem. ‘Welk boek bedoelt u? De Contemporaine Geschiedenis van de Moderne Oorlogsvoering in het Midden van de Vorige Eeuw. Feiten en Misverstanden over Winst en Verlies?’ Alleen zijn blik glijdt naar haar toe, als een slang die een muis heeft ontdekt.
‘Heb ik de indruk gewekt dat ik hier voor de klas sta om domme en overbodige vragen te beantwoorden? Welk ander geschiedenisboek staat er op uw lijst? Of heeft u wellicht een uitgebreide lijst ontvangen omdat u qua intelligentie zo met kop en schouders boven uw klasgenoten uitsteekt?’
De paardenstaart van brave Claire zakt minstens tien centimeter voor ze hoogrood begint te stotteren.
‘Maar… eh-ik bedoel…’
‘Ik begrijp heel goed wat u bedoelt. Dat wordt zeshonderdmaal de volgende zin: “Ik zal de tijd van mijn leraar niet verdoen met vragen waar ik het antwoord al op weet.” Morgenochtend in mijn postvakje, begrepen?’
Vervolgens richt hij het woord weer tot ons allemaal.
‘Er zijn docenten die strafregels ouderwets vinden, ik vind ze daarentegen zeer effectief.’
De klas is doodstil en onze leraar geschiedenis heeft geen enkel probleem om die stilte ongemakkelijk lang te laten duren. Hij wordt pas doorbroken als er een korte klop op de deur klinkt.
‘Binnen,’ blaft Kortst verstoord. Op de drempel verschijnt de gebogen gestalte van Willems. Hij leidt iets of iemand voor zich uit dat ik niet gelijk herken. Het lijkt wel of mijn ogen er van afglijden, maar als ik me beter concentreer, zie ik dat het een meisje is. Een donker meisje… iemand uit Afrika bedoel ik… eh, nu ja… ik weet ook niet meer hoe je zo iemand politiek correct moet noemen.
‘En wat is dát, Willems?’ Kortsts stem druipt van minachting. Of die minachting de conciërge geldt of het meisje, is niet duidelijk, maar ik vermoed allebei.
‘Ha ja heer Kortst,’ antwoordt Willems opgewekt, ‘nagekomen levering ben ik bang. Bij wijze van spreken dan natuurlijk. Vanochtend is deze lieve meid op school afgeleverd door de vertegenwoordiger van haar asielzoekerscentrum. Ze wordt aan deze klas toegevoegd. Ik neem aan dat u ervan weet.’
Iets in zijn gezicht doet vermoeden dat hij heel goed weet dat dat niet zo is. Of dat komt door de glimlach die steeds rond zijn mond lijkt te spelen, of door de glinstering in zijn ogen, is niet duidelijk. Duidelijk is wel dat hij bij lange na niet zo onder de indruk is van Kortst als Kortst vindt dat hij zou moeten zijn.
Voor het eerst zakt het hoofd van de ronde dictator naar beneden tot zijn ogen op het meisje blijven rusten en weer terug
‘En als ik daar nu eens niets van weet, Willems? Stel dat je weer eens één van je kleine verdeel en heers pesterijtjes uit hebt gehaald en dat dat nagekomen bericht weer eens op onverklaarbare wijze is kwijtgeraakt op weg naar mijn bureau, zoals zoveel berichten het afgelopen jaar?’
‘Ach meester, als u die indruk heeft, zou me dat zeer spijten. Ik doe ook maar mijn best.’ Hij knippert niet eens met zijn ogen. Ze blijven elkaar aankijken. Uiteindelijk kijkt Kortst als eerste weg. Direct verzint hij iets om zijn gezichtsverlies te beperken.
‘Monteque!’ buldert hij. ‘Tweehonderdmaal Ik zal nooit een leraar openlijk afvallen of uitlachen, zeker als ik nog maar net aan het begin van het schooljaar sta.’ Morgenochtend om negen uur in mijn postvakje.’
Mug naast me laat geen geluid horen, maar het is in één klap duidelijk dat het niet goed gaat komen tussen hem en Kortst.
‘Je kunt gaan Willems, laat dát maar hier.’
‘Natuurlijk meester en een fijne dag verder.’
Zacht klikt de deur dicht.
‘Jij! Zit!’ blaft Kortst tegen het meisje, alsof hij een hond commandeert. Ik schiet omhoog.
‘Eén woord, Kwintens, en het is einde oefening voor jou,’ snauwt hij voordat ik iets kan zeggen. ’Geloof me, één woord…’ Hij zegt het met zoveel ingehouden agressie dat ik mijn woorden inslik en terugzak op mijn stoel.
‘Niet opvallen, Donderkop, niet opvallen,’ herhaal ik in mezelf. Dat valt alleen niet mee met een leraar als Kortst voor de klas. Bij zo iemand reageert mijn lichaam nu eenmaal sneller dan mijn verstand.
Ondertussen is het meisje gaan zitten naast Claire, wiens paardenstaart nog steeds geschrokken naar beneden hangt. Ik zou haar nu beter moeten kunnen zien, maar het kost me nog steeds moeite. Ze heeft duidelijk een groter talent om niet op te vallen dan ik. Mug staart ook naar haar.
‘Er is iets met mijn ogen,’ mompelt hij.
‘Ze lijkt wel een schaduw.’
Na het explosieve begin van de les, houdt iedereen zich verder gedeisd. De triomfantelijke monologen van Kortst over heroïsche veldslagen en superieure overheersingen zijn uiteindelijk niet veel minder geestdodend dan de ellenlange Oudengels gedichten van meester Perkins. Wanneer de les eindelijk afgelopen is, schuifelen we lamgeslagen het lokaal uit en verspreiden we ons, het merendeel in groepjes. Mug zie ik niet meer, Padje is op zijn knieën gaan zitten om iets heel kleins op de grond te bestuderen en wanneer ik omkijk, zie ik het nieuwe meisje zoekend om zich heen kijken. Moeilijk zo’n eerste dag op school, denk ik, terwijl ik doorloop, zeker als die begint zoals daarnet.
Opeens heb ik de aandrang om naar haar toe te stappen en haar te helpen. Gewoon omdat het aardig is, omdat het is wat Omi zou doen. Maar als ik omdraai is ze al verdwenen.