Schaduw / twee jaar eerder
–
‘Masulah, ik heb dorst.’
De stem van haar vader is nauwelijks verstaanbaar en schuurt als woestijnzand.
‘Masulah, alsjeblieft, mag ik wat water?’
Ze zou het hem willen geven maar het water is al een dag op. Er is alleen nog zon, zand en een schroeiende wind, dus zegt ze maar niets. De kortste route naar het vluchtelingenkamp leidt over een open vlakte waar de hele dag onbarmhartig de zon op staat. De dagen zijn verzengend heet en de nachten extreem koud, maar de temperatuur is niet het enige gevaar. ‘s Nachts komen de roofdieren. Toch zijn ook die te verkiezen boven de rebellen waar ze drie dagen geleden aan zijn ontsnapt en die ongetwijfeld een zoekactie zijn gestart. Ontsnapte gevangen zijn slecht voor het moreel, dat begrijpt iedereen, die moeten zo snel mogelijk gevonden worden en gestraft.
Maar, first things first. Ze hebben beschutting tegen de kou en de dieren nodig, zoals elke nacht, maar vandaag hebben ze nog niets gevonden. Masulah G’nodoa trekt haar vader en haar kleine broertje mee van schaduw naar schaduw. Haar vader heeft het opgegeven. Ze ziet het in zijn ogen. Hij gelooft er niet meer in, hij is op, maar zij kan niet anders dan erin blijven geloven. Ze moet en zal hen naar het kamp brengen. Dat heeft ze haar moeder beloofd. Belofte is belofte, afspraak is afspraak en de hoop verliezen is geen optie.
De zon gaat onder als een met bloed doordrenkte bol wol. De temperatuur daalt snel en ook al is het even aangenaam, ze weet dat ze over niet al te lang een prooi zullen zijn voor de kou en roofdieren.
Het ziet er hopeloos uit, maar net als het duister zijn lichtdichte gordijnen volledig dichttrekt, doemt er uit het niets een hutje op. Een bouwval van afvalhout en golfplaten maar het is genoeg. Gelukt, het is weer gelukt. Weer een dag gered. Het vluchtelingenkamp kan nu niet ver meer zijn. Daar zal het veilig zijn. Daar hebben ze water.
‘Je ben mijn kleine heldin Masulah, mijn kleine heldin…’ mompelt haar vader terwijl zijn stem afbreekt. Ze weet niet of hij in slaap valt of buiten bewustzijn raakt. Haar broertje kruipt als een aapje tegen haar aan en dan zakt ze in een diepe droomloze slaap.
De eerste trap tegen de krakkemikkige deur dringt nauwelijks tot haar door, maar wanneer hij met veel kabaal naar binnenvalt, vliegt ze klaarwakker overeind. Buiten straalt de volle maan. Drie mannen tekenen zich af tegen de lichtvlek van de deuropening. Ze dragen een ratjetoe van sportkleding, vakantieoutfits en uniforms. Alle drie hebben ze een vuurwapen.
‘Kapitein, hier zitten ze,’ roept de eerste. ‘Kon ook niet anders. Nergens anders plek om te schuilen.’
‘Laten we ze een lesje leren,’ zegt de tweede gretig. ‘We moeten een voorbeeld stellen.’
‘Precies.’ Zegt nummer drie, op een toon waaruit Masulah opmaakt dat hij de leiding heeft. ‘Maar niet hier en niet nu. Iedereen moet iets van dat lesje leren, dus dat doen we als we terug zijn.’
‘Maar ik wil het nu! We hebben het verdiend. Ik wil genoegdoening voor die achtervolging in deze godvergeten oven.’ Protesteert nummer twee.
‘Als we terug zijn! En niet eerder!’ Zegt nummer drie, nu met nadruk. Nummer twee houdt zijn mond, maar zijn ogen flitsen.
Masulah ziet dat haar vader zich overeind heeft getrokken en ze voelt haar broertje wegschieten zoals hij geleerd heeft. Geen makkelijk doelwit vormen. Haar vader wil iets zeggen maar voordat hij een woord heeft kunnen uiten, krijgt hij een trap in zijn ribben en klapt voorover.
Ze is woest maar ze blijft zitten waar ze zit en wacht op haar kans terwijl haar vader en haar broertje worden weggevoerd naar buiten. Haar vader glimlacht haar even toe over de schouder van één van de rebellen terwijl haar broertje schopt en trapt als een klein wild dier. Als ze buiten zijn, kruipt ze overeind, pakt een stuk hout en maakt zich klaar om toe te slaan wanneer ze terugkomen.
Zo zit ze op haar hurken, gespannen als een veer. Ze wacht en ze wacht maar er verschijnt niemand in de deuropening. Niet na een minuut, niet na twee minuten, niet na tien minuten. Ze hoort een auto starten, optrekken en wegrijden. Haar hersenen razen. Wat is er aan de hand? Waarom komen ze niet terug voor haar. Is dit een truc?
Het geluid van de wegrijdende auto sterft langzaam weg. Als ze echt niets meer hoort, sluipt ze zo geluidloos mogelijk naar de opengebroken deur. Ze kijkt voorzichtig om de deursponning, haar hoofd tegen de grond, zoals ze geleerd heeft. Eerst kort en als er niets gebeurt, langer. En ze ziet… niets. De vlakte voor het huisje is verlaten. Wanneer ze opstaat, dringt het pas tot haar door. Ze komen niet voor haar terug. Haar vader en haar broertje zijn verdwenen. Ze is alleen.