Schermafbeelding 2021-01-15 om 12.12.23.png

16 / Egalpezo

‘Wat de fok was dat?’ ontsnapt er nauwelijks hoorbaar aan Mug die ondersteboven tegen de lage kastjes achter in de klas gevouwen ligt.

‘Kan… iemand… me… even… helpen…?’ Het duurt even voor ik Padje vind in het halfduister. Hij hangt, als een dikke prop over het verrijdbare schoolbord. Ik denk er maar niet over na hoe hij daar is terechtgekomen. Schaduw zie ik niet, natuurlijk niet. Zelf lig ik half onder de radiator gefrommeld.

‘Ik… zou… echt… best… wat… hulp… kunnen… gebruiken,’ probeert Padje nog een keer, vlak voordat hij met het bord en al naar beneden kantelt en met een klap op de vloer terechtkomt.
‘Auw… dat… doet… best…’ zegt hij voor zijn doen nogal verongelijkt, terwijl over zijn knie wrijft.
‘Pijn hebben we allemaal,’ kapt Mug hem af. ‘Wat heb je in hemelsnaam tegen die gasten gezegd?’ Ondanks zijn toon loopt hij naar Padje toe om hem overeind te helpen. Hij is niet zo beroerd als hij er uit ziet.
‘Niets… hoor… Alleen… dat… ik… er… langs… wilde…’
‘Hou het toch eens kort, slakkenhuis,’ onderbreekt Mug hem scherp ‘we hebben geen uren de tijd.’ Padje stopt midden in zijn zin, maar ziet er niet bepaald geïntimideerd uit.

‘Waar zijn we eigenlijk?’ vervolgt Mug opeens terwijl hij zijn neus optrekt. ‘Het ruikt hier raar!’ Daar heeft hij volkomen gelijk in, denk ik, het ruikt hier heel raar. Het ruikt naar een ruimte die al heel lang niet meer in gebruik is. Niet naar vocht, maar naar het tegenovergestelde, naar heel droog stof. Naar lucht die te lang heeft stilgestaan en vaag naar iets dat me doet denken aan mijn oude chemiedoos, of een rottende muis.

‘Zoek eens een lichtknop?’ vraag ik aan niemand in het bijzonder, terwijl ik me er op betrap dat ik fluister. Voordat ik ben uitgesproken, gaat het licht aan en zien we Schaduw. Ze kijkt met grote glimmende ogen rond, als een ontdekkingsreiziger die zich voor het eerst vergaapt aan de rijkdommen in een pas ontdekte schatkamer.

Nu ik ook beter rond kan kijken, valt mijn mond open. We zijn dan wel in een klaslokaal beland, maar zo identiek als de andere lokalen zijn, zo anders is deze. Niet de ruimte zelf, maar wel de grote hoeveelheid vreemde voorwerpen en apparaten die precies in het midden van het lokaal zijn opgestapeld tot een hoge wankele toren.
‘Wat moet dit allemaal voorstellen dan?’ sist Mug.
Ik maan hem tot stilte door mijn hand op te steken. Je weet maar nooit of er iemand van de Flintstones vanaf de gang staat te luisteren. Ik loop snel naar de deur, maar ik hoor niets, zelfs niet het ritselen van kleren of het verschuiven van voeten.

Als ik een teken geef dat het veilig is, begint Schaduw als eerste de ruimte te onderzoeken. Zwijgend kruipt ze als een snuffelend muisje naar de enorme stapel in het midden van het lokaal en trekt er voorzichtig één voor één de meest wonderlijke attributen uit. Ze hebben nog het meeste weg van gebruiksvoorwerpen, al zou ik van geen enkele kunnen zeggen waar ze voor zouden moeten dienen. Sommige lijken uit een ver verleden te komen, sommige uit een science fiction film, sommige lijken een combinatie van beide. Heel voorzichtig legt ze ze weer precies terug waar ze ze gevonden heeft, want de stapel lijkt in zo’n grote haast gebouwd te zijn, dat hij op scherp staat. Het is duidelijk dat je er niet te veel spullen tegelijk uit kunt trekken zonder dat hij instort.

Padje zit op de grond als een dikke Boeddha zonder ook maar een vin te verroeren. ‘Weten…. jullie… waar… we… zijn…? Dit… is… het… natuurkunde… lokaal…’

Verdomd, hij heeft gelijk. Dit is het lokaal waar we al zo vaak langs zijn gelopen en waarvan we het niet konden laten om even aan de deurklink te voelen of hij mee gaf. Dat deed hij nooit. Waarom nu dan wel? Ik kijk met hernieuwde belangstelling rond en als ik langs de enorme stapel voorwerpen kijk, wordt mijn aandacht getrokken door een prachtig monumentaal bureau, een zwaar metalen frame dat tot in detail bewerkt is met vreemde figuren met daarop een dik eikenhout blad. Sommige figuren doen me denken aan hiërogliefen, maar zijn het niet.

Het blad zelf is leeg, op een immense stapel papier na, hoewel de bovenste vellen meer lijken op gedroogde huid, of op varkensblaas. Getver. De stapel wordt bij elkaar gehouden door een prachtig bewerkte metalen klem. Alle pagina’s zijn beschreven in een ouderwets handschrift, of liever gezegd, in verschillende handschriften, want om de zoveel regels verandert het weer. Sommige handschriften zijn krachtig en hoekig, andere fragiel en bibberig. Sommige hebben veel krullen en versieringen. Andere zijn geschreven in no nonsens kapitalen. Als ik beter kijk zie ik ook dat het niet een doorlopende tekst is, maar een opsomming, een lijst. Ik blaas het stof er af. De onderkant is zwart geblakerd alsof hij ooit in een open haard heeft gelegen. EGALPEZO staat er in hoofdletters bovenaan het bovenste blad geschreven en daaronder dus namen, namen en nog eens namen, pagina’s vol, in twee kolommen. De linker kolom geschreven met groene inkt, de rechter met rode.

‘Wat nu?’ zeg ik weifelend. ‘Meenemen? Inleveren?’
‘Ben je gek geworden, Zwavelkop,’ zegt Mug snel. ‘En verraden dat we in een lokaal hebben ingebroken? Ik dacht dat je slimmer was.’
‘Oké, oké, het was maar een idee.’
Opeens besef ik dat het de hoogste tijd moet zijn om terug te gaan naar onze les. De totaal geruïneerde gang is ongetwijfeld het gesprek van de dag en als wij als enige onvindbaar zijn, zullen de leraren ongetwijfeld één en één  bij elkeer optellen. Ik gooi de lijst terug op tafel en draai richting de deur.
‘Kom op jongens, we gaan hier weg. We moeten…’ Maar het volgende woord blijft steken in mijn keel. In een snelle draai sta ik weer voor de tafel. Mijn oog is blijven haken aan een naam, midden op de pagina waar de stapel is opengevallen. Een rode naam. Vlak naast me ontsnapt Mug een scherp en langgerekt sssshhhhhhhhhttt, terwijl ik verbijsterd kijk naar de naam die ik heel goed ken. Míjn naam.

15 / Bubbelbad

17 / Angel