Alles is wit. Wit met heel veel mist. Als in een filmscène die de hemel moet voorstellen maar waarvan het geld op was om een behoorlijk decor te bouwen. Er is niets te zien. Niets te ruiken. Niets te voelen. Niets om je blik op scherp te stellen of de maat op te bepalen. Misschien is het een droom, misschien is het verbeelding, maar dat is de pijn aan mijn ogen zeker niet. Die is echt. Snel sluit ik mijn ogen maar dat helpt nauwelijks. Het licht is zo indringend dat het dwars door mijn oogleden heen steekt tot achter in mijn ogen. Voor ik het besef lig ik te krimpen van pijn op de grond.
‘Kijk rond, meisje. Vertel me wat je ziet.’
De vrouwenstem verrast me volkomen. Ik ken die stem maar ik weet niet waarvan. Ze klinkt niet aardig en niet onaardig, niet medelevend maar ook niet neerbuigend. Hij is glashelder en zonder vals sentiment. De eerste stem die ik in mijn leven hoor die me volstrekt serieus lijkt te nemen. Mijn antwoord is minder verheven.
‘Mmmmmwwggrrrgg,’ kreun ik. ‘Kannietweetnietpijnnnn.’
‘Laat je niet afleiden Daniella Maria Juliette. Ik weet dat je nog veel moet leren. Laat dit de eerste les zijn: pijn is de leugen van je lichaam. Het is een pluisje in de wind. Je blaast het zo weg. Stel je dus niet aan en open je ogen. Dan kunnen we eindelijk praten.’Ik wil weten wie bij die vrouwenstem hoort. Een stem die me raakt zonder dat ik precies weet waarom, maar opgezweept door de pijn, dansen de blauwe vlekken in mijn ogen een steeds wildere polka. Binnenin laait een vuur. Mijn hele hoofd staat in brand. Ik hoor mezelf schreeuwen en op de rand ervan hoor ik haar glasheldere lach.
Ik verzet me tegen de pijn maar ik ben niet sterk genoeg. Het is alsof ik met twee vingers aan de rand van een enorm diepe afgrond hang. Millimeter voor millimeter, één voor één, voel ik ze wegslippen. Het is nog maar een kwestie van seconden.
Het is duidelijk dat ik dit nooit vol ga houden, dus besluit ik maar te doen wat de stem me vertelde. Ik geef mijn verzet op en geef me over aan het licht. Ik laat los en bereid me voor op een dodelijke klap of erger, wanneer ik besef dat ik allang weer met beide benen op de grond sta. De lach toont geen enkel medeleven.
‘Kijk Danielle. Kijk en leer.’ De stem klinkt nu zo dichtbij dat ze naast me lijkt te staan. Nee, ik hoor haar in mijn hoofd. Dat gaat wel heel ver. Iets koppigs maakt zich van me meester. Waarom zou ik naar haar luisteren? Het is toch niet echt. Het is een droom.
‘Droom?’ gniffelt de stem. ‘Schattig. Zo noemde ik het vroeger ook. Maar je moet niet geloven of denken, je moet kijken. Doe je ogen open.’ Met tegenzin gehoorzaam ik.
Het felle licht is volkomen verdwenen. Ik kijk verbaasd naar beneden. Ik ben naakt maar raar genoeg schaam ik me niet. Dat is opmerkelijk genoeg, want ik ben zo preuts als de puriteins christelijke betovergrootmoeder van mijn vaders kant.
Waar ik me bevind is nog opmerkelijker. Ik sta aan de rand van het schoolplein van mijn nieuwe school en, hoewel het zonder twijfel hetzelfde plein is, is het toch anders. Het hek eromheen is net geschilderd en de boom in het midden een stuk jonger. Het is stil. Het gebruikelijke geruis van verkeer en gekwetter van vogels ontbreekt, maar als ik mijn oren spits hoor ik de lage brom van een fluisterende jongensstem. Niet geheimzinnig, eerder ondeugend, met een ingehouden lach.
Mijn nekharen staan al overeind voor mijn verstand beseft dat ik die stem ken. Mijn ogen speuren het plein af maar het duurt even voordat ik op het bankje in de verste hoek van het plein een been zie. Een meisjes been. Het is gehuld in een gerafelde spijkerbroek waarop allerlei gekleurde lappen genaaid zijn. Uit de pijp steekt een slanke voet waar weer een afgetrapte gymschoen zonder veters aan bungelt. Meer kan ik niet van haar zien want ze wordt aan het oog onttrokken door een oude vaalgroene legerjas volgeplakt met stickers. De jas wordt gedragen door een jongen met een enorme bos haar die over haar heen gebogen zit. Zo te zien probeert hij haar te zoenen. Ze giechelt, weert hem plagerig af en fluistert iets in zijn oor. Hij kijkt snel over zijn schouder, waarschijnlijk om te checken of ze niet door iemand gezien worden. Ik schrik, bang om betrapt te worden maar hij kijkt dwars door me heen. Plotseling wordt ik overvallen door een groot verdriet. Ik zou die gelaatstrekken overal en op elke leeftijd herkennen. Zelfs met die enorme bos haar, die borstelige snor, die woeste baard en die belachelijke hippiekleren. Het langste kijk ik naar zijn benen. De benen die ik alleen nog maar in een rolstoel heb gezien. Hij is dus ooit echt gezond geweest en jong en verliefd. Het is soms zo moeilijk voor te stellen.
Het meisje kijkt nu ook over zijn schouder en weer schrik ik, want dit keer kijk ik mezelf recht in het gezicht. Ik zie nu pas waarom sommige mensen me knap noemen, iets wat ik zonder uitzondering grommend van me afschudt en stelselmatig saboteer. Ik wil niet knap zijn. Ik ben stoer en niemand maakt me wat wijs, maar als ik naar het meisje in de armen van mijn als hippie verkleedde vader kijk, zie ik dat dat alleen maar een keuze is, en nog een oppervlakkige ook.
Waar mijn vader me nooit echt lijkt te zien, kijkt mijn moeder me recht in de ogen. Net als ik, schrikt ze, maar dan trekt een glimlach over haar gezicht. Een lach die mijn keel dichtknijpt zonder dat ik weet waarom. Ik wil naar haar toelopen om in haar armen te schuilen ook al is ze niet veel ouder dan ik. Ik wil het zo graag dat het pijn doet. Ik heb zo erg een moeder gemist, ik heb zoveel vragen, zoveel te zeggen, maar dan draait ze zich weer naar mijn vader terug en beantwoordt ze voor het eerst zijn kus, alsof ze me nooit gezien heeft.
‘Geen tijd voor vragen of sentiment, meisje. Je moet voorbereid zijn,’ klinkt de vrouwenstem weer in mijn hoofd.
‘Op wat?’ mompel ik.
‘Op het einde van de wereld, schatje.’
Ik slik, sluit mijn ogen en als ik ze open is alles weer verdwenen. Alleen het plein is er nog, maar nu is het leeg.
‘Daar ga je, kleine meid.’
Witte mist stijgt weer op uit de grond. Binnen seconden slokt het me volledig op en verlies ik elk gevoel van richting. Het licht is zo scherp dat mijn ogen beginnen te tranen. Ik heb geen idee waar ik ben. Hoe ik ben en of ik hier ooit wel weer uit zal komen, maar dan hoor ik een onbekende mannenstem zacht mijn naam roepen.
‘Danielle, Danielle, wordt wakker.’ Ik voel adem langs mijn gezicht strijken. Ik open voorzichtig mijn ogen en ik kijk recht in de ogen van mijn kersverse buurman, en sluit ze snel weer voor ze pijn gaan doen.