Mijn gedachten zijn samengeklonterd tot pijnlijke brokken. Ik onderdruk een braak-reflex en wanneer ik mijn ogen nog een keer probeer te openen, laat zelfs de geringe hoeveelheid licht van de kaarsen, tranen over mijn wangen stromen.
‘Kalm maar.’ klinkt een stem. Niet zomaar een stem maar een heerlijke stem. Een stem die je gelijk op je gemak stelt en vertrouwt.
‘Mag ik?’ En zonder mijn antwoord af te wachten, voel ik een koele hand op mijn voorhoofd. De pijn trekt onmiddellijk weg, slechts een vage herinnering achterlatend. Vanaf mijn voeten trekt een comfortabele warmte omhoog mijn lichaam in.
‘Ze werd opeens wit, pap. Haar ogen draaiden weg en toen viel ze. Gek hè,’ zegt de opgewekte stem van Angel. ‘Ga je haar helpen pap?’
‘Dat zullen we nog wel zien Angel. Ze moet eerst geholpen wíllen worden en ik heb de indruk dat deze jongedame een nogal hard hoofd heeft,’ antwoordt mijn nieuwe buurman.
‘Wel een bijzonder pijnlijk hard hoofd,’ mompel ik. ‘Maar uw hand heeft wel geholpen.’
‘Ja, goed is hij hè,’ kwettert Angel.
‘We gaan er geen gewoonte van maken hoor,’ probeer ik luchtig, maar het is duidelijk dat ironie me niet gaat helpen. Deze buurman lijkt, net als zijn dochter, dwars door me heen te kijken.
In de hoek van de kamer kijkt Angel me opgewekt en verwachtingsvol aan. Als ik me beter focus zie ik de hand met lange slanke vingers die net nog op mijn voorhoofd lag. Uit elke beweging spreekt verfijning en beheersing. Niet zoals de handen van mijn vader, die me veel te hard op mijn schouder slaat als ik een grap vertel heb die hij leuk vindt, of me zo hard over mijn rug rost als ik getroost moet worden dat het net is of hij het record schoenpoetsen moet verbreken is. Troost zoeken bij mijn vader is een uiting van puur masochisme. Deze handen daarentegen zijn totaal anders. Deze handen helpen en verlichten. Deze handen verrichten wonderen.
‘Pap, mag ze mijn vriendin worden? Alsjeblieft?’
‘Wat een rare vraag engel, daar heb ik toch niets over te zeggen.’
Nog steeds zie ik niet helemaal scherp. Langzaam ontwaar ik een paar fluorescerend groene ogen in een lang, smal, aristocratisch gezicht waarin ragfijne haarscherpe lijnen getekend zijn.
‘Danielle, is het toch?’
‘Daan, ik heet Daan,’ zeg ik in mijn vertrouwde reflex, maar eigenlijk kan het me niets schelen. Met zo’n stem mag hij me ook Babette of Shirley noemen. Het is een stem waar ik uren naar zou kunnen luisteren. Al las hij het telefoonboek voor, zou Omi eraan toevoegen. Hij neemt me aandachtig op, als een vogelliefhebber een vogel die hij alleen maar uit boeken kent.
‘Tuurlijk, Daan, wat je wilt. Van de buren toch?’
‘Ze is lief pap. Ik vind haar leuk,’ kirt Angel.
‘Hoe is het met je vader, Daan?’ Met één klap ben ik weer bij de les.
‘Hoezo? Kent u hem?’
‘Nou,’ zegt hij met slechts een lichte hint van ironie, ‘ik ben nog maar nauwelijks bekomen van de niet aflatende stroom bezwaarschriften en dreigementen met rechtszaken, waarmee hij me het laatste half jaar heeft bestookt, dus ik mag graag denken dat ik hem een beetje ken.’
Ik heb het gelijk met mijn buurman te doen. Ik hou van mijn vader, echt waar, maar hij maakt het me niet makkelijk. Je leest dat mensen juist gaan houden van de onvolkomenheden van anderen. Echte liefde, zeg maar. Ik heb die boeken ook gelezen, heus, maar die boeken hebben vast niet de lange lijst met onvolkomenheden van mijn vader bestudeerd.
Door de onverwachte vraag over mijn vader, raak ik volkomen in de war. Zeker nu hij wordt gesteld door een man die in alle opzichten de tegenpool van hem lijkt te zijn. Een man die rustig en evenwicht is en een natuurlijke autoriteit uitstraalt. Een man waarvan je gelijk hoopt dat hij je aardig vindt. Ik bloos.
‘O. Natuurlijk. Mijn vader. Mijn vader is… eh, nu ja… mijn vader is eh… mijn vader hè. Het is niet snel goed voor hem, weet u. Snel uit zijn humeur en zo… Dat u hier bent komen wonen bijvoorbeeld… Niets persoonlijk hoor. Dat zou hij met iedereen hebben… Hij heeft tijd te veel, weet u. Sinds hij in een rolstoel zit. En sinds mijn moeder… en… ik…’
Ik praat te veel, te snel. Ik struikel over mijn woorden en begin te stotteren. Ik haat stotteren en ik haat dat ik stotteren haat. Kom op Daan, je bent een puinhoop, berisp ik mezelf, beheers je.
‘Het leek me een aardige man,’ gaat mijn buurman onverstoorbaar verder alsof hij mijn verwarring niet ziet. ‘Een beetje in de knoop misschien, maar aardig. Ik zal hem eens uitnodigen. Tenminste, als we het hier een beetje op orde hebben. Mijn verwarring gaat nu over in lichte paniek. Het is dan wel een aardig idee, heel aardig zelfs, maar het is vooral een heel slecht idee.
‘Doe dat maar niet!,’ zeg ik snel. ‘Geloof me. Dat gaat u uw kop kosten.’
‘Mijn hoofd ben ik niet zo snel kwijt hoor Daan, anders was dat allang gebeurd.’ Hij glimlacht naar me; de vogel die hij alleen maar uit een boek kent.
Voor het eerst neem ik even de tijd om rond te kijken. Er is opvallend weinig meubilair. Een grote antieke tafel, Louise-de-zoveelste-of-zo-iets-stijl, met daarachter een gewone keukenstoel, de twee fauteuils waarin we zitten en heel veel dozen. In de paar die geopend zijn, lijken boeken te zitten. Oude boeken, hele oude boeken. Uit een paar dozen zie ik zelfs rollen steken.
‘U houdt wel van eh… lezen zeker…’ Ik word gelijk rood. Stomme opmerking.
De twinkeling in zijn ogen is er eerder dan zijn glimlach.
‘Lezen is weten, Daan. En lezen doe je in boeken, want geloof het of niet, niet alles is op internet te vinden. Ik ben er zelfs van overtuigd dat er helemaal geen echt interessante kennis op internet te vinden is. Kennis is macht Daan, en kennis waar iedereen toegang toe heeft is niet heel veel waard. Hetzelfde geldt eigenlijk voor schoolboeken. Zelfs in stripverhalen is vaak meer wijsheid te vinden. Die stripschrijvers en -tekenaars tappen uit een vaatje dat veel dichter bij de kern van ware kennis ligt. en…’
‘Páháp, les krijgt ze al op school hoor,’ klinkt Angels stem opgewekt vanachter een stapel boeken.
‘Je hebt gelijk engel. Sorry Danielle, Daan bedoel ik, Angel heeft gelijk. Ik begin te preken. Drink eerst een kopje thee.’
Angel komt tevoorschijn achter een stapel dozen. Geconcentreerd kijkt ze naar de overvolle dampende pot thee die samen met drie kopjes balanceert op een heel klein dienblaadje.
‘Lief van je schatje. Sommige rituelen zijn heilig, vind je niet Daan? Theedrinken is een van de heiligste. Ik deed het al met mijn eigen moeder. God hebbe haar ziel.’
Ik strek mijn handen uit om het dienblaadje van Angel aan te nemen. Ze kijkt op, glimlacht een stralende glimlach, struikelt en stort de volle pot kokende thee over me heen. Met grote verschrikte ogen kijkt ze naar mijn dampende totaal doorweekte T-shirt. Het stomende water druipt van mijn nek en armen op de grond. Ze staat als aan de grond genageld. Ik geef geen kik.
Zonder dat ik hem heb op zien staan, staat mijn buurman naast me. Verbaasd gaan zijn wenkbrauwen omhoog en ik snap gelijk waarom.
‘Ik kan eh… goed tegen hitte,’ stamel ik onbeholpen.
Het is een armzalig verweer. Mijn huid had rood en rimpelig op moeten zwellen. De eerste blaren hadden al open moeten knappen. Maar niets van dat alles. De gezichtsuitdrukking van mijn buurman heeft echter geen spoor van afgrijzen. Hij lijkt eerder gefascineerd.
‘Ik heb er over gelezen natuurlijk maar om het echt te zien… Is dit altijd al zo geweest?’ Ik kijk hem verward aan en weet echt niet wat ik hiervan moet denken.
‘Pap, ze weet niet hoe.’
‘Nee engel, dat denk ik ook, maar nu we dit gezien hebben, is de drempel misschien iets lager om ons wat te vertellen. Misschien met een beetje van jouw hulp?’
Angel kijkt me weer aan met die ongewoon heldere ogen. Weer voelt het alsof ze dwars door me heen kijkt en opeens voel ik hoe het zwaar het is geweest om een heel leven lang een geheim met me mee te moeten dragen. Opeens ben ik moe tot in elke vezel van mijn lichaam. Opeens heb ik enorm de behoefte om mijn hart uit te storten.
Ik herken mezelf niet. Ik, Daan, de hermetisch gesloten oester, begin te praten over wat ik al mijn hele leven verzwijg en wanneer ik eenmaal begonnen ben, hou ik ook niet meer op. Hoe ik het isolement haat waar ik toe ben veroordeeld. Dat ik niet eens goed weet hoe ik met andere mensen om moet gaan, gewoon omdat ik het niet geleerd heb. Over mijn oma waar ik zo van hou en mijn vader waar het zo moeilijk is om van te houden.
Opeens schrik ik op uit… tja, uit wat eigenlijk? Waarom ben ik in hemelsnaam zo openhartig? Hoe lang ben ik hier al? Ik kijk naar het nachtelijk duister achter het raam. Te lang…
‘Ik moet gaan, meneer…’
‘Schermer.’
‘Mijnheer Schermer. Vindt u het goed dat we geheimhouden dat ik hier ben geweest? Niets persoonlijks, want ik vond het heel fijn, maar anders ben ik thuis de pineut. Mijn vader… eh… het liefst zou hij u persoonlijk met een houten staak door het hart boren… ik bedoel…’ Struikelend over mijn woorden ga ik richting keukendeur.
‘Bedankt voor mijn hoofd. Ik bedoel…’
‘Het is al goed, Daan. Ik vertel niemand iets. Je kan altijd langskomen als je wilt. Angel zou dat erg leuk vinden en wie weet leer je nog wat.’
Wanneer ik weer buiten sta, stroomt de warmte langzaam uit mijn ledematen de koude nachtlucht in. Mijn hoofd tolt en ik doe een paar wankele passen naar voren. Geen idee wat er allemaal gebeurd is maar er is ook geen tijd om over na te denken. Eerst maar eens thuiskomen zonder te veel lastige vragen te hoeven beantwoorden. Ik schud met mijn hoofd en mijn pantser dat even helemaal weg was, gaat weer omhoog.
Bij het hek aangekomen, kijk ik nog een keer om. Het schijnsel van de brandende kaarsen is vanaf hier niet eens te zien en als je niet beter wist, zou je denken dat er niemand thuis was. Ik onderdruk de aandrang om nog een keer door het raam te gaan gluren en begin aan de lange omweg naar huis, om niet te verraden waar ik ben geweest.