Schermafbeelding 2021-01-15 om 12.12.23.png

21 /  Barney Rubble

Het wordt snel duidelijk dat het niet mijn dag is vandaag want als ik de hoek omdraai, zie ik hem al staan: Barney Rubble, de tweede mannelijke Flintstone. Precies tussen mij en de deur van de conrector, leunt hij achteloos tegen de muur. Hier klopt iets niet. Hij mág hier helemaal niet zijn. Tijdens lesuren zijn de gangen verboden terrein voor iedereen. Zou hij er ook uitgestuurd zijn? denk ik nog. Maar nee, hij staat er veel te relaxed en zelfverzekerd bij. Hij staat erbij alsof… alsof… hij op iemand wacht, en als hij even opkijkt en ik zijn ogen zie, weet ik het zeker, hij wacht niet op ‘iemand’ hij wacht op mij. Hoe is het mogelijk. Ik hoef maar 20 meter af te leggen en er gebeurt alweer rottigheid. Omkeren is geen optie, dus loop ik door. Op mijn hoede maar niet te langzaam. Hij moet vooral niet de indruk krijgen dat ik bang voor hem ben.

Barney Rubble is waarschijnlijk niet alleen de gevaarlijkste maar ook de gemeenste van de twee mannelijke Flintstones. Fred is sterk en lomp maar ook makkelijk te provoceren. Barney is veel slimmer. Een sadist die precies weet hoe hij buiten schot blijft terwijl hij de grootste ellende veroorzaakt onder zijn medescholieren. Het verwarrend is dat hij er niet uitziet als een sadist. Hij ziet eruit als een surf-dude. Brede schouders, smalle heupen. Blond gebleekt haar en een bruine kop, alsof hij altijd op het water te vinden is ook al wonen we twee uur rijden van zee. En dan is er natuurlijk die altijd relaxte ik-hang-maar-wat-tegen-de-muur-want-ik-maak-me-eigenlijk-nergens-druk-over-houding. Vooral dat laatste blijkt in veel gevallen uiterst verraderlijk te zijn. Op de één of andere manier vallen er om Barney heen altijd slachtoffers. Scholieren die plotseling in huilen uitbarsten, heel hard beginnen te schreeuwen of juist helemaal stilvallen, terwijl hij het rustig aankijkt met die eeuwige grijns op zijn gebruinde gezicht. Barney is bad news en ik blijf normaal gesproken zover mogelijk uit zijn buurt. Dat is nu alleen onmogelijk, ik moet langs hem heen om bij het kantoor van de conrector te komen.

‘Hé muis,’ zegt hij lijzig, en als ik niet antwoord: ‘Kort geschiedenislesje vandaag?’
Er trekt een meewarig grijnsde over zijn gezicht. Mijn hersenen maken overuren. Dit klopt helemaal niet. Hoe weet hij dat ik net geschiedenis had? Hij kent vast mijn lesrooster niet uit zijn hoofd. Heeft hij soms een lijntje met Kortst? Heb ik daarom het gevoel dat hij me hier op staat te wachten? 
‘Geschiedenis is een belangrijk vak, muisje, daar moet je heel goed opletten, daar leer je over wie superieur is aan wie en dat doe je niet door vals te spelen.’

Nu weet ik het zeker, hij is hier om me te grazen te nemen in opdracht van onze geschiedenis-dictator. Ik probeer hem te verrassen door met een plotselinge versnelling langs hem heen te glippen, maar ik kom haast niet vooruit. Het lijkt of de lucht verdicht. Het voelt als  een soort kauwgom waar ik me met steeds neer moeite doorheen worstel. Hoe meer ik worstel, hoe meer het lijkt dat de lucht me vastgrijpt als een grote vuist waarvan de vingers langzaam dichtknijpen. De lucht begint in mijn keel te fluiten. Ademen is bijna onmogelijk.

‘Kijk, knaagdier, je kunt jezelf heel wat vinden omdat je wat geluk hebt gehad, maar…’ Hij kijkt achteloos naar zijn perfect geknipte nagels. Welk jongen verzorgt zo goed zijn nagels? ‘De waarheid is natuurlijk dat je een waardeloos pluisje bent. Een klein insect. Iets wat beter uit zijn lijden verlost wordt. Voor zijn eigen bestwil. Ik help graag. Ik ben de beroerdste niet. Eerst jij, dan je treurige vriendjes,’ fluistert hij met zijn gezicht vlak bij mijn oor. ‘Dat beloof ik je, met mijn hand op mijn hart.’
‘Het … zijn … mijn … vrien … den … niet …’ wring ik met de allergrootste moeite mijn samengeknepen strot uit.

Het is duidelijk dat hij hier staat om me bang te maken, zo bang dat ik nooit meer Kortst belachelijk zal durven te maken. Zijn woorden hebben zeker effect, maar, zoals eerder bij Betty en Wilma, niet het effect dat hij verwacht. Ergens in mijn buik begint iets te draaien en te jeuken. Woede. Eerst klein en nauwelijks merkbaar, maar het laait al snel op. Wat denkt hij wel niet? Ik sluit mijn ogen en voel de hitte door me heen spoelen. Ik zie mezelf vrij rennen en springen door een bos. Als een hert van vlammen, in een bos van vuur.

Een langgerekte kreet doet me opschrikken. Een kreet van paniek en pijn. Opeens heb ik weer lucht. Ik open mijn ogen. Barney kijkt verschrikt naar zijn handen. Ze staan in brand. Niets is er van zijn coole houding over. In paniek stopt hij ze onder zijn oksels om ze te doven. Verwilderd kijkt hij me aan terwijl rook onder zijn armen vandaan ontsnapt. Nu de wurgende greep van de lucht is verdwenen is, schiet ik langs hem heen.

Gealarmeerd door Barney’s geschreeuw, slaan de deuren van de klaslokalen open. Opgewonden stemmen van leerlingen worden overschreeuwd door paniekerige bevelen van leraren die ze in het lokaal proberen te houden. Ik sprint de laatste meters naar de deur van de conrector, ruk hem open, gooi mezelf door de opening en sla hem met een klap achter me dicht. Ik druk me met mijn rug ertegenaan alsof ik er zeker van wil zijn dat hij me niet zal volgen, maar als ik niets voel laat ik me hijgend op de grond zakken.

Als ik eindelijk rond begin te kijken, snap ik eerst niet precies wat ik zie, maar dan besef ik dat ik naar een immens bureau kijk, met daar achter, vanuit mijn lage perspectief nauwelijks boven de rand van het werkblad uitstekend, het hoofd van de conrector. De conrector die ik nog nooit eerder gezien heb. De conrector van wie ik alleen maar de reputatie ken. Een onverbiddelijke tiran. Een heerser waar niemand over praat. Iemand die nooit in het openbaar gezien wordt maar die altijd voelbaar op de achtergrond aanwezig is in de verhalen van de docenten en op de bleek weggetrokken gezichten van leerlingen. Een man die de discipline met ijzeren hand onder leerlingen en docenten waarborgt. Een onaantastbare grootheid. Een mythe. Niet een man bij wie je struikelend binnenvalt na een confrontatie met een andere leerling van wie je, zonder dat je het zelf doorhad, de handen in de fik hebt gezet.

Ik wil een verontschuldiging prevelen, maar mijn mond klapt van verbazing weer dicht wanneer ik de conrector eindelijk recht aankijk. Nu zie ik pas hoezeer ik me vergist heb. Het is niet zíjn gezicht,’ maar haar gezicht. De conrector is een vrouw en dat is heel slecht nieuws.

20 / Herr Oberlehrer

22 / Conrector