Schermafbeelding 2021-01-15 om 12.12.23.png

63 / Het geluk is met de...

Jessica Elizabeth Jongerius, door Daan ooit in een overmoedige bui Wilma Flintstone gedoopt, ziet vanachter een geparkeerde auto dat irritante gastje met zijn blauwe colbertje en lakschoenen het huis binnensluipen. Niet lang daarna gaat het licht in de kamer naast de keuken aan en na een minuut of tien ook weer uit. Ze weet zeker dat hij in bed ligt. 

Haar opdracht is ondubbelzinnig; maak dat ventje onschadelijk en lever hem af. Goedschiks of kwaadschiks. De opwinding jeukt onder haar huid. Het is te lang geleden dat ze in actie heeft mogen komen. Hij zal niet weten wat hem overkomt.

Tenminste dat had ze gedacht, maar nu ze voor de tweede keer de lichtbundel van haar zaklantaarn over het bed laat glijden, weet ze zeker dat er iets mis is. Het bed is wel beslapen maar er ligt niemand in. Dat vervloekte kattenvoerbakje had misschien toch te veel geluid gemaakt toen ze er met haar voet langs had geschraapt. Een ongebruikelijke blunder. Pure pech.

Ze houdt even haar adem in maar in het huis blijft alles rustig. Ze haalt opgelucht adem en concentreert zich op de hendel die het raam aan de binnenkant heeft afgesloten. Langzaam draait hij omhoog en zonder dat ze het ook maar aanraakt, draait het raam geluidloos naar buiten. Nog één keer laat ze haar blik over de gevel glijden, voor ze haar rechterbeen over de vensterbank slaat. Ze ruikt de lauwwarme geur van een slecht geventileerde ruimte waarin iemand ligt te slapen, of waarin iemand net geslapen heeft. Zie je wel, denkt ze, hij móet in de buurt zijn. Misschien is hij een glas water halen of naar het toilet.

Ze laat zich op haar hurken zakken in het donkerste hoekje van de kamer en houdt haar adem in om beter te kunnen luisteren. Ze hoort het oorverdovende getik van een wekker, het zoemen van een laptop in slaapstand, het geruis in de verwarmingspijpen en… heel licht ingehouden ademhalen.

Een glimlach trekt haar ijzerdraadgezicht scheef. Come out, come out, where ever you are, neuriet ze in haar hoofd en onwillekeurig wrijft ze zich in haar knokige skelethandjes. Natuurlijk, er is maar één plek, waar hij zo snel naartoe geglipt kan zijn. Met haar ogen gefixeerd op de donkere ruimte onder het bed en beducht voor een kansloze wanhoop actie, kruipt ze naar voren. Ze hoort de ademhaling nog steeds vanaf dezelfde plek komen. Dat ventje zal ondertussen wel buiten zichzelf zijn van angst. Tijd om hem uit zijn lijden te verlossen. 

Razendsnel grijpt ze onder het bed maar haalt haar hand gelijk weer met een van pijn vertrokken gezicht terug. Een woedend gesis spat onder het bed vandaan. Twee gele ogen flitsen en sneller dan ze hem in het donker kan volgen, schiet een grote dikke kater met een nog dikkere opgezette staart het raam uit. Bloed drupt langzaam uit vier diepe halen op haar hand. Gdverdrdegdvr, een kat! Dit is niet goed!

In een oogwenk verandert haar zelfingenomen arrogante houding in hyper-alertheid en laat ze zich opzij vallen. De houten stoel mist haar hoofd maar ternauwernood en slaat kapot op de rand van het bed. Ze heeft even nodig om haar evenwicht te hervinden en voelt iemand langs zich heen door de slaapkamerdeur glippen. Ze vloekt hardop. Stom, stom, stom. Dat gebeurt haar niet nog een keer. Ze zal dat ventje straks eens goed te grazen nemen. Niemand heeft gezegd in wat voor staat ze hem moest afleveren. Levend is een rekbaar begrip.

Nu ze weet waar hij is, beweegt ze snel en efficiënt. Ze opent de deur door het alleen maar te denken en doet de lampen in de hal aan door zich op alle lichtknopjes tegelijk te concentreren. Als ze langer oefent, zal ze net als haar vader, hele mensen kunnen verplaatsen met haar geest. Ze zal zonder probleem grotere objecten weg kunnen gooien of verpletteren. Nog niet. Maakt niet uit. Ze zal het nu ook niet nodig hebben. Ze is twee koppen groter dan dat kereltje en veel sterker dan ze er uit ziet. 

De gang is leeg. De trap kan hij nog niet bereikt hebben, daarvoor was ze te snel en er is verder maar één deur, de toiletdeur, en die zit op slot. Ze moet onwillekeurig lachen. Hij moest eens weten hoe weinig bescherming zo’n deurtje hem zal bieden. Ze luistert even of ze boven geluid hoort, maar alles blijft stil.

Met kwaadaardige precisie, concentreert ze zich op het slot in de toiletdeur. Het rode vakje wordt langzaam wit. Waarschijnlijk heeft hij het niet eens in de gaten. Ze duwt met haar gedachten de klink naar beneden. Even verbaast ze zich erover dat hij geen enkele poging doet om de deur dicht te houden. Hij zal wel verlamd zijn van angst. Wat een heerlijk idee. Ze steekt haar hand om de rand van de deur en op de tast voelt ze de schouder van haar slachtoffer. Een gevoel van triomf golft door haar heen. Ze wist wel dat dat ventje geen partij voor haar zou zijn.

Met een ruk trekt ze de deur helemaal open en daar zit hij, op de rand van de het toilet, maar… hij kijkt helemaal niet bang of hulpeloos. Hij kijkt boos. Even aarzelt ze, te lang, want nog geen seconde later vertrekt haar zelfvoldane glimlach tot een verwrongen grimas, omdat er zoveel pijn door haar lichaam schiet, dat het lijkt alsof ze al haar vingers in vijf verschillende stopcontacten te gelijk heeft gestoken. Met afgrijzen ziet ze hoe er rook van haar arm begint te kringelen en dan… niets meer.

Barney Rubble, Wayne W. de Roufelaere III voor familie, houdt van een uitdaging. De donkere zaal ligt vol slapende en woelende mensen waarvan elk moment iemand wakker kan worden. Ook nu de situatie niet bepaald eenvoudig is, geniet hij met volle teugen en acht hij zijn kans van slagen 100%. Slagen is nu eenmaal vanzelfsprekend voor iemand geboren in een lange reeks van succesvolle generaties in een nog succesvoller aristocratisch geslacht.

Hij heeft maar één ambitie; groter worden dan ieder die hem voor ging. Zijn vader zal op een dag in bewondering voor hem op zijn knieën gaan, of uit angst, dat maakt hem niet uit. School is alleen maar de eerste fase. Hij heeft zijn talenten met grote toewijdingen geoefend. Stap voor stap heeft hij gebouwd aan zijn reputatie. Een foutloze run. Dat akkefietje met die Kwintens voor het lokaal van de conrector, kan hij zich al niet meer herinneren.

Het licht van de gang heeft hij met het sluiten van de gangdeur buitengesloten. Alleen het licht dat van buiten door de dunne afgeleefde gordijnen schemert, maakt het mogelijk om nog wat vage contouren te ontwaren. Meer heeft hij niet nodig.

Even, in een onbewaakt moment, heeft hij medelijden met de rusteloze slapers. Arme sloebers, denkt hij. Allemaal naar dit land gekomen, hopend op een beter leven. Eens kijken wat ze van het ‘beloofde land’ vinden als ze jaren in oude kazernes en onooglijk container-dorpen opgeborgen zitten.

De opleving van empathie duurt niet lang. Hij moet verder. Eindelijk heeft hij een opdracht die meer om het lijf heeft dan het intimideren van onbeduidende scholiertjes en hij zal hem tot in sadistische perfectie uitvoeren. Hij mag haar niet doden, verder is alles toegestaan. De handschoenen gaan uit.

Het kost hem niet veel inspanning om de lucht bij de gezichten van de asielzoekers zo sterk te verdunnen dat ze buiten bewustzijn raken. Stapelbed na stapelbed valt stil. Het is alleen de kunst is om ze geen hersenbeschadigingen te bezorgen. Ze willen het meisje en geen rel. 

Tegen de tijd dat hij tot stilstand komt bij de laatste twee stapelbedden, is de zaal muisstil. Hij zuigt zijn longen nog een keer vol heerlijke, levende lucht en begint met de laatste fase. Het moet iets moois worden, een kunstwerk. Hij waardeert nu eenmaal verfijning, in tegenstelling tot Roberto, die gelijk overal de beuk in gooit. Hij verfoeit dat lompe geweld, al moet hij toegeven dat het vaak nuttig is gebleken. Zelf houdt hij van wat finesse. Hij wil haar ogen weg zien draaien in het wanhopige besef dat ze hulpeloos en kansloos is. Ze moet het weten. Ze moet weten dat hij het was. Hij denkt aan zijn vader. 

Zonder enig gerucht laat hij drie van de vier bedden stilvallen, zodat alleen het bed van zijn slachtoffer overblijft. Hij gaat op de rand van het bed onder haar zitten en geniet van de stilte. Er is niets te horen, zelfs niet het geritsel van lakens. Waarschijnlijk ligt ze nu overdekt met angstzweet, te wachten op wat er gaat komen.

Hij trekt zich langzaam omhoog en verheugt zich op wat hij aan zal treffen. Maar wanneer hij eindelijk over de rand van het bovenste bed kijkt, steekt een onverwachte paniek door hem heen. Hier klopt iets niet. Hij ziet… niets. Hij staart verbaasd naar het lege bed, waarin kortgeleden nog iemand gelegen moet hebben. Het is nog warm. Hoe kan het dan dat ze er niet is? Hij had alle ontsnappingsmogelijkheden geëlimineerd.

Snel draait hij zich naar de deur maar die zit nog steeds dicht. Hij kijkt naar het raam maar die kan niet verder open dan een kier. Een weeïg gevoel van paniek verspreidt zich vanuit zijn buik naar zijn hele lichaam.

Hij snelt terug naar de lichtknop naast de deur. Even licht het peertje in het midden van de slaapzaal op. Even ziet hij, helemaal aan het andere eind van het gangpad, het donkere meisje staan, in haar verwassen, roze, prinsessen nachtpon. En dat is nog maar het begin. Ook de streep licht onder de deur en het straatlicht van buiten lossen op in het groeiende duister. Hij ziet geen hand meer voor ogen. Hij blijft als aan de grond genageld staan en draait zich pas om als hij achter zich de deur op slot hoort draaien, maar hij ziet niets.

Het duister is nu zo compleet dat het bijna tastbaar is. Het lijkt hem te omarmen. Al zijn oriëntatie vermogen wordt erdoor opgeslokt en hij begint in de greep van een heel oude paniek te raken. Hij haat het duister, hij háát het. Het enige wat hij nog ziet in dit vervloekte duister, is zichzelf… als kleuter, zittend op zijn knieën in de gangkast die speciaal voor hem volledige lichtdicht is afgetapt. Hij hoort zijn eigen wanhopige gehuil, zijn geroep om zijn moeder. Hij hoort zijn vader door de deur commanderen dat hij er pas uit mag als hij zich een beetje volwassen weet te gedragen. Huilen hoort daar niet bij, dat snapt hij ook wel, maar hij stopt pas als hij helemaal uitgeput is en het duister transformeert in allesverslindende monsters die hongerig om hem heen beginnen te cirkelen. Hij begint te schreeuwen, harder en harder, maar er is geen asielzoeker die hem kan helpen.

Roberto Pugno beweegt zich veel sneller door het donkere huis, dan zijn enorme omvang zou doen vermoeden. Zes jaar lang, vier keer in de week, naar de sportschool, werpt zijn vruchten af. Hij is slim genoeg om te weten dat hij niet de intelligentste van de groep is. Dat hij toch de onbetwiste leider is, heeft echter niet alleen te maken met zijn lichamelijk overwicht, de pure kracht die hij uitstraalt of het botte geweld dat hij toepast, het is ook zijn mentaliteit. Hij geeft nooit op en hij krijgt altijd waar hij zijn zinnen op zet. Wie hem de voet probeert dwars te zetten, moet eraan geloven, geen uitzonderingen. Het is de reden waarom hij juist hier is. Die bolle moet persoonlijk aangepakt worden. Door hem heeft hij een maand met zijn hand in het gips gelopen. Dat was natuurlijk puur geluk geweest, maar elke scheurtje in zijn reputatie is  er één te veel. Die papzak moest ‘gecorrigeerd’ worden. Net als zijn vriendjes. Het had al veel eerder moeten gebeuren, maar op onverklaarbare wijze was het elke keer totaal misgelopen.

Het begon al met dat ‘zwartje’ zoals Jennifer haar, volstrekt politiek incorrect, noemde. Nog steeds snapt hij niet wat er precies gebeurd is. De verhalen waarmee Lillian en zij terug waren gekomen, waren te verward geweest om een leugen te zijn. Als ze hadden willen liegen hadden ze wel een verhaal bedacht dat aan alle kanten klopte. Nu was het een chaotisch verslag geweest van over elkaar heen buitelende onmogelijkheden. Een gang die opeens pikkedonker werd? Hoe dan? En daar was het niet bij gebleven.

Toen ze de week daarna die dikke in de pauze wilden aanpakken, was het ook misgegaan. Ze hadden natuurlijk veel eerder moeten zien dat die vier onderkruipsels steeds in elkaars buurt rondhingen, maar dat had niet uit mogen maken. Zeker niet toen hij hoogstpersoonlijk de hele gang had laten dansen zoals hij nog nooit eerder had gedurfd op school.

Eén ding stond vanaf dat moment als een paal boven water, ze zouden zo snel mogelijk die vier met de grond gelijkmaken. Dat zou ook zeker zijn gebeurd als het hen niet expliciet verboden was. Gekookt van woede had hij, maar tegen een bevel van de conrector ga je niet in. In plaats daarvan kregen ze een kutklusje, één of andere oude lijst die ze moesten vinden. En ook dat was uiteindelijk op een fiasco uitgelopen. Geen lijst, geen wraak, alleen een confrontatie met conrector waar hij liever niet aan terugdacht. Het is een wonder dat hij levend bij die heks is weggekomen. Hij weet niet eens hoe het met haar is afgelopen, alleen dat haar kantoor half instortte toen hij eindelijk naar buiten vluchtte. Hij mag hopen dat ze de pijp uit is.

De kerstvakantie daarna was meer dan onaangenaam geweest want nu ze hun energie niet meer op anderen kwijt konden, richtten ze die energie op elkaar. Dat had tot een paar zeer onfortuinlijke confrontaties geleid maar net toen de situatie onhoudbaar begon te worden, was zijn mobiel gegaan. Een bevrijdend telefoontje. Alles was weer terug naar normaal. Eindelijk wraak. Die bolle was voor hem, en voor niemand anders. 

Nu staat hij in het halletje van de kleine arbeiderswoning. Pleegouders! Getver! Hij kan de geforceerde geur van goede bedoelingen en tot mislukken gedoemde surrogaat-liefde ruiken. Waar zou die vetzak uithangen? Boven was hij niet. Uit de kamer van zijn pleegouders had een snurk-duet geklonken dat elk ander geluid overstemde en in het kamertje van het kleine pleegzusje, was de ademhaling snel maar regelmatig geweest. Uit de derde slaapkamer had echter geen enkel geluid geklonken en dat had hij niet verwacht.

Er zijn eigenlijk maar een paar mogelijkheden waar iemand zich in een huis kan schuilhouden. De meest waarschijnlijke is het toilet. Heimelijkheid is nooit zijn sterke punt geweest en het ook maar zelden nodig. Links en rechts van hem, rinkelen de porseleinen hertjes en bloemstukjes op dressoirs. Hij legt zijn hand op de deurknop en trekt de toiletdeur met een ruk open, maar… het toilet is leeg. Het was ook te makkelijk geweest. Dat stuk spekvet is natuurlijk sowieso geen partij maar een beetje tegenstand verhoogt het plezier.

Ver kan hij niet zijn. Boven is hij niet en de voordeur is op slot. Blijft over de keuken. Logisch. Mensen voelen zich veiliger in een keuken, waarschijnlijk door de overdaad aan potentiële wapens. Alsof ze die zouden durven gebruiken, denkt hij schamper. Hij weet wel beter. Feit is dat mensen zich liever in elkaar laten slaan dan dat ze een keukenmes in iemand steken. Hij duwt de deur open, maar ziet nog steeds niets. Wel hoort hij geritsel… achter de eettafel.

Alle potten en pannen op het aanrecht, de kopjes en glazen in de kastjes en messen en vorken in de bestek-la, beginnen te schudden. Ze vormen de soundtrack van zijn groeiende opwinding, zoals muziek in een film gevaar aankondigt.
‘Au!’ klinkt de bekende slome stem van achter het kookeiland en wanneer hij er snel omheen loopt, ziet hij het dikke achterwerk van zijn slachtoffer uit de gootsteen kastje omhoogsteken. Dit wordt nog makkelijker dan hij had gedacht.
‘Ahum, hulp nodig?’
‘Wat… ik… nee…’

Langzaam schuiven de enorme billen naar achteren. Verschrikte ogen kijken hem door een scheefgezakte bril aan. Meestal houdt hij het kort en krachtig, maar hier gaat hij de tijd voor nemen. Alles in de keuken begint heftiger te trillen. Sommige lichtere voorwerpen vibreren al langzaam naar de rand van de tafel of het aanrecht.
‘Het wordt tijd af te rekenen bolle. Het heeft lang genoeg geduurd.’
‘Ik… weet… niet… wat…. je… bedoelt… ik…’
‘O nee? Drie weken mijn hand in het gips, gelach achter mijn rug, een deuk in mijn reputatie. Gaat er een belletje rinkelen?’
Hij wacht niet op antwoord. De sinaasappelpers die net nog op de rand van de tafel balanceerde, valt met luid kabaal op de grond, gevolgd door de volledige bestekbak en de braadpannen uit het rechter bovenkastje.

De keuken schudt nu zo heftig dat het elk moment in kan storten. Er verschijnen scheuren in de muur maar ook in het plafond. Het wordt gevaarlijk, ook voor hem. Tijd om het af te maken.

Hij grijpt een koekenpan van de vloer en heft hem hoog boven zijn hoofd. Subtiliteiten laat hij aan Wayne en Lilian over, hij wil gewoon het gekraak van een hersenpan horen. Met al zijn kracht laat hij de koekenpan naar beneden zwaaien. Een heerlijk gevoel van macht stroomt door hem. Hij is Roberto Pugno en hij…. maar… dit klopt niet… hij had allang… maar de koekenpan is nog niet eens halverwege… En terwijl zijn arm steeds langzamer naar beneden zwaait ziet hij die bolle verder uit het gootsteenkastje kruipen en overeind komen. Even kan hij hem op normale snelheid horen praten.

‘Echt, echt, ik wilde je geen pijn doen. Ik weet ook niet hoe het gebeurt, maar de tijd… als ik stress heb… ik moet beter oefenen… dat zegt Schaduw ook…’
Zijn stem klinkt steeds hoger, zo hoog dat hij hem niet meer kan verstaan, en hij beweegt steeds sneller, zo snel dat hij alleen nog maar flitsen en strepen ziet. En dan ook dat niet meer. Hij ziet alleen nog maar de keuken, bevroren in de tijd. Hij ziet de scheuren in het plafond, de eerste stukken stukwerk die loskomen, de keukenkastjes die van de muur kantelen en alle inhoud die er halverwege uit is gevallen. Alles onbeweeglijk bevroren in de tijd.

Het zweet breekt hem uit. Als de tijd weer op gang komt dan zal hij worden verpletterd… En juist op dat moment, als knipte een hypnotiseur met zijn vingers, komt alles weer in beweging. Hij hoort nog net zijn eigen kreet van schrik en pijn boven het oorverdovende geraas uit, als de hele keuken inclusief het plafond zich op hem stort.

62 / Boekenwijsheid

64 / Een schokkend saai verhaal