Voordat ik me kan opmaken voor de klap, voel ik dat ik onder mijn oksels wordt opgevangen. Op onverklaarbare wijze staat mijn buurman opeens achter me en houdt me overeind. Er is zelfs geen kaarsvet gemorst.
‘Maar… wat… ik…’ stamel ik, terwijl ik uit de armen van mijn buurman probeer los te komen.
‘Ga eerst even zitten Daan,’ zegt hij met zijn rustigste stem, maar dit keer heeft het nauwelijks effect.
‘Wat is hier aan de hand!’ schreeuw ik bijna. Ik zou die eeuwige glimlach van zijn gezicht willen krabben, ik zou hem tegen zijn schenen willen trappen om ook maar iets van emotie te zien, maar ik doe niets, te in de war, te verbijsterd, te uitgeput.
‘Ik had je gezegd dat ik veel lees Daan en of je het nu gelooft of niet, bijna alles staat in boeken… als je maar lang genoeg zoekt.’
Ik heb geen zin in een nieuwe geschiedenisles. Ik wil heldere, duidelijke, niet vage, eenduidige, begrijpbare antwoorden waar geen spreekwoord of oudhollandse zegswijze in voorkomt. Ik ga dus níet zitten. Ik blijf staan en hoe geamuseerd hij me ook aankijkt, hij zál me vertellen wat er aan de hand is.
‘Ik neem aan dat je duidelijke antwoorden wilt Daan?’ Mijn mond valt open.
‘Eh ja… eigenlijk… ik…’
‘Dan ga je die krijgen. Als je gaat zitten tenminste.’
Nu luister ik wel. Ik neem plaats in één van de twee gigantische heren fauteuils die rechtstreeks uit een negentiende-eeuwse Engelse herenclub lijken te komen. Normaal zou ik me er nietig in voelen, maar niet vandaag. Vandaag wil ik eindelijk eens serieus genomen worden en klein voelen hoort daar niet bij. ‘Ik snap dat je serieus genomen wilt worden Daan en dat ga ik ook doen, geloof me.’
Hij zal toch niet gedachten kunnen lezen? Als dat zo is, zal ik niet alleen op mijn woorden maar ook op mijn gedachten moeten letten.
‘Het is een lang verhaal Daan, en misschien zelfs saai, maar na wat je hebt meegemaakt de laatste maanden, denk ik dat je het zal willen horen.’
‘Ik luister,’ zeg ik zo rustig mogelijk, ook al tril ik van binnen als een koffieboon in een koffiemolen.
‘Zoals je weet, zijn boeken wat je noemt mijn ding. Boeken geven van generatie op generatie kennis door. Zonder de ontdekking van het schrift en de boekdrukkunst leefden we nu nog in de donkere middeleeuwen. Veel boeken en geschriften zijn echter in de loop van de geschiedenis vernietigd of verloren gegaan. Ontelbare geschriften zijn uit ons collectieve geheugen gewist. Belangrijke boeken. Boeken met essentiële kennis.’
Ai, dit begint toch weer erg op een les van Perkins te lijken.
‘Het begon al toen ik heel jong was.’
Dubbel ai, ook nog een levensverhaal, dit gaat lang duren.
‘Mijn moeder was niet wat je noemt een gewone vrouw. Ze was wat ze in ons dorp een heks noemde. Ons huis werd door iedereen gemeden alsof er een besmettelijke ziekte heerste. Behalve door de dominee dan, maar die wilde ons alleen maar bekeren. De aardappelboer, de melkboer, de bakker, de postbode, zetten de bestellingen voor ons tuinhek neer en liepen zo snel mogelijk weer door, bang om vervloekt te worden, of iets anders onzinnigs.’ Hij zucht. ‘Natuurlijk was mijn moeder geen heks. Ze was alleen wat “breder geïnteresseerd” dan de meeste mensen in het dorp. Hoewel niet leuk, er viel mee te leven, totdat er iets gebeurde was waardoor alles escaleerde. De dorpsbewoners die ons ondanks hun argwaan hadden getolereerd, werden in één klap hysterisch. Met fakkels hebben ze ons huis belaagd. Tot de grond toe afgebrand. Ik was zes jaar oud.’
Ik kijk hem met grote ogen aan. Dit had ik niet aan zien komen.
‘We moesten vluchten. Eerst naar het volgende dorp, maar daar kenden ze mijn moeder natuurlijk ook. We kwamen er niet eens in. Het volgende dorp ook niet en zo ging het door. Onze reputatie reisde sneller dan wijzelf en elke keer als we ergens aankwamen werden we begroet met stenen, stokken en hooivorken. Een keer zelfs met een schot hagel. Niemand wilde ons ook maar in hun buurt hebben.
Zo reisden we verder en verder totdat we uiteindelijk zover gekomen waren, dat de verhalen die ons vooruit hadden gesneld, waren uitgedoofd en we eindelijk ergens konden blijven zonder angst en zonder geroddel… maar toen was het te laat.’
Hij staart voor zich uit.
‘Mijn moeder is lichamelijk nooit een sterke vrouw geweest, maar tegen de tijd dat we weer een dak boven ons hoofd hadden, was ze wel heel erg verzwakt. Een jaar door weer en wind van dorp naar dorp reizen, het slapen in greppels en schuren en het opgejaagd worden door honden, waren haar uiteindelijk te veel geworden. Toen we eindelijk weer in een huis woonden, ging het snel berg afwaarts. Ik zat naast haar toen ze drie maanden later haar laatste adem uitblies. Zij was trots. Trots op zichzelf, dat ze eindelijk een onderdak voor me had gevonden en trots op mij omdat ik haar zo goed geholpen had al die jaren. Maar ik was helemaal niet trots. Ik ging dood vanbinnen. Ik was nog maar zeven jaar en mijn moeder was mijn alles. Ik voelde alleen maar een allesverzengende woede. Ik was razend op alle achterlijke domme mensen die ons weggejaagd hadden en die ik verantwoordelijk hield voor haar dood.
Mijn moeder was echter het tegenovergestelde van boos. Het was alsof er een last van haar schouders was gevallen.
“Ach kleine ridder van me, verspil je energie niet aan mensen die niet weten wat ze doen. Het levert alleen maar ellende op. Hoe moeilijk ook, vergeven is altijd beter. Vergeet niet wat ik je geleerd heb… er hangt zoveel van jouw geheugen af, kleine grote man van me…”
En toen was ze weg… en dan bedoel ik niet haar ziel uit haar lichaam, maar letterlijk… haar lichaam vervaagde. Na 20 seconden was er niets meer van haar te zien.’
Shit! Het was hem bijna gelukt. Ik had bijna tranen in mijn ogen maar hij is me gewoon sprookjes aan het vertellen. Hiervoor ben ik niet gekomen. Ik moet zo snel mogelijk mijn vader vinden. Dit is tijdsverspilling.
‘Je zal dit niet geloven Daan, maar ik denk dat het ook voor je vader belangrijk is dat je mijn hele verhaal hoort.’
Damn, ik moet écht op mijn gedachten letten.
‘Mijn moeder heeft toen we rondzwierven zoveel mogelijk van haar kennis mondeling aan mij doorgegeven. We hebben gerepeteerd en gerepeteerd tot ik alles wat ze me leerde letterlijk kon reproduceren. Dat viel niet mee, zelfs niet met míj́n geheugen. Na haar dood ben ik daarmee doorgegaan. Ik had het haar beloofd. Misschien had ze het voorzien, misschien ook niet, maar na een tijdje begonnen de eeuwige herhalingen als een meditatie te werken en voelde ik mijn woede langzaam wegzakken om plaats te maken voor de universele waarheid; dat we niets kunnen oplossen met haat maar alleen met kennis. Al het geweld ontstaat tenslotte uit angst en angst ontstaat uit onwetendheid. Ik was negen jaar oud.
Niet lang daarna vond de school me en dat is het beste dat me overkomen is. Er ging een wereld voor me open. Eindelijke vond ik een thuis. Eindelijk vond ik gelijkgestemden, iets wat ik nog nooit eerder had gehad. Ze leerden me over het Gilde en de lijst en over het evenwicht van de wereld dat ze bewaakten. Ik kreeg weer een doel in mijn leven. Het evenwicht werd mijn missie.
Dat was het moment dat ik besloot boeken te gaan verzamelen en ik deed dat zo fanatiek dat het leek alsof ik met terugwerkende kracht alle boeken die mijn moeder in de brand had verloren, wilde terugveroveren.
In het begin was het relatief makkelijk. Boeken met kennis die ik nog niet had, stonden gewoon in de bibliotheek. Later werden de boeken die ik nodig had zeldzamer en had ik geld nodig om ze te kopen, veel geld. Gelukkig kun je alles wat je leert, omzetten in manieren om geld te verdienen en dat deed ik. Ik was op mijn twaalfde al stinkend rijk en gaf al mijn geld natuurlijk weer uit aan boeken die nog buitengewoner en duurder waren dan de boeken die ik al had. Totdat ik, na jaren verzamelen, het onvermijdelijke punt had bereikt dat ook geld niet meer genoeg was. De boeken die ik toen nog nodig had, waren zelfs niet meer met miljoenen te koop. Daardoor liet ik me natuurlijk niet afschrikken, het maakte me alleen maar vindingrijker. Er zijn andere manieren om boeken te bemachtigen. Ze zijn alleen niet allemaal strikt genomen legaal.’
Hij kijkt me recht aan om mijn reactie te peilen. Ik kijk zo blanco mogelijk terug, om niet te laten merken wat ik ervan vind, maar ik weet ondertussen dat dat niet zo heel veel zin heeft. Hij schijnt tot nu toe precies te weten wat ik denk.
‘Je zult het jouwe er wel van denken, maar soms heiligt het doel wel degelijk de middelen, zeker als het voorbestaan van de wereld ervan afhangt.’
Deze laatste opmerking doet dan uiteindelijk definitief de deur dicht. Ik haak officieel af. Tabé, toedeloe, goodbye. Mijn buurman is gek, geschift, gestoord of alle drie tegelijk. Ik heb wel wat beters te doen. Ik moet mijn vader vinden. Ik vertrek.