Schaduw kan maar één ding bedenken: RENNEN! Hoe het kan weet ze niet, maar ze is betrapt. De lange man in uniform met zijn hel grijze ogen kijkt haar recht aan en ze kijkt terug zonder dat ze weg kan kijken. Het is alsof ze door hem gehypnotiseerd wordt. De man straalt niet het sadisme uit van Kortst. Hij straalt een veel natuurlijker gezag uit, en iets… vertrouwenwekkendst. Iets waardoor je gelijk denkt dat je bij hem veilig en beschermd zult zijn en dat is behoorlijk verontrustend.
Ze krijgt bijna de neiging om uit de schaduw van de truck te kruipen en naar hem toe te lopen, gewoon omdat hij dat wil. Maar dan kijkt ze weer naar Kortst, die kennelijk zijn meerdere is en dat werkt beter dan een koude douche. Nee, ze gaat zichzelf niet op een presenteerblaadje aanbieden aan iemand die bevelen opvolgt van die sadist. Zij en haar vrienden hebben een afspraak, ze zullen elkaar in het natuurkundelokaal ontmoeten. Dus… zál ze hen ook in het natuurkundelokaal ontmoeten. Dan maar zoals Daan.
Ze scheurt haar blik los, draait haar lichaam naar de poort en schiet van haar plek. Geen plan, geen verstand, alleen een schietgebedje tot één van haar moeders goden, en zo hard mogelijk rennen. Ze is licht en ze is snel. Ze raakt nauwelijks de grond, terwijl ze, vrijwel onzichtbaar, langs alle benen en werktuigen slalomt. Vanuit haar ooghoek ziet ze de man in uniform zonder haast het gesprek met Kortst afronden. Ze nadert de poort. Het lijkt te lukken! Maar dan wordt ze vol in haar zij geraakt door een kruiwagen. De klap is zo hard dat ze meteen zichtbaar is voor iedereen. De man met de kruiwagen slaakt een verbaasde kreet en wijst naar de grond waar ze naar adem ligt te happen. Andere mannen draaien zich naar haar toe en de eerste zet een stap in haar richting.
Ze vecht om weer adem te kunnen halen en probeert de pijn te negeren, maar het is hopeloos. Hier redt ze zich niet meer uit. Het enige wat ze kan doen is haar huid zo duur mogelijk verkopen. Ze zet zich schrap en spant haar spieren. Maar net wanneer ze haar willen overmeesteren, klinkt het snerpende geluid van een fluitje. Iedereen springt als één man in de houding en kijkt, strak in het gelid, naar de rijzige man in uniform die nu een zilveren fluitje tussen zijn lippen heeft geklemd. Zelfs de honden in de kooi zijn stil.
Geen idee waarom, maar dit is een kans. Voordat iemand kan ingrijpen, is ze weer onzichtbaar en sprint ze verder richting de poort. Hoewel langzamer vanwege de pijn in haar zij, bereikt ze toch binnen een paar seconden het hek. Ze kruipt langs de benen van een lange militair, die recht voor de poort in de houding staat. Ze duwt tegen de poort die soepel en geluidloos opendraait. Het schoolplein strekt zich leeg voor haar uit. Ze heeft het gehaald. Vanaf hier is de afstand naar de school nog maar kort en het zal niet moeilijk zijn om binnen te komen. Al vanaf hier ziet ze dat er een ruitje kapot is.
Nog één keer kijkt ze om naar de man die nog steeds een fluitje tussen zijn lippen geklemd heeft. Kortst naast hem kijkt verward naar al die mannen die strak in de houding op een bevel staan te wachten. De geschiedenisleraar voelt dat hij de macht over de situatie kwijtraakt en dat maakt hem woest. Zijn woede maakt alleen geen enkele indruk. Er is nog maar één iemand die de bevelen uitdeelt en die man blaast opnieuw op zijn fluitje. Voordat het geluid is weggestorven doen alle mannen precies tegelijkertijd een stap opzij en vormen een kaarsrecht pad. Dan pas beseft Schaduw hoezeer ze zich heeft vergist. Hij heeft haar met zijn eerste fluitsignaal niet gered, integendeel, hij heeft haar gereserveerd. Voor zichzelf. Hij keurt Kortst geen blik meer waardig. Zijn eerste zelfbewuste stappen gaan over in een atletische versnelling. Zonder ook nog maar één keer om te kijken en banger dan ze tot nu toe is geweest, kiest Schaduw de kortste weg naar de schooldeur, recht over het plein in plaats van langs de randen zoals ze normaal doet. Ze is blij dat ze zo snel en licht is, want ze zou zweren dat de zwarte tegels haar proberen vast te grijpen.
Binnen een paar seconden is ze bij de schooldeur. Ze ramt hem zo hard open dat ook een tweede ruitje met veel gerinkel uit zijn sponning springt en holt op volle kracht de donkere verlaten gang in. Achter zich hoort ze, veel te snel, de schooldeur opnieuw openslaan. Ze vliegt een hoek om en weer een hoek. Misschien kan ze genoeg voorsprong opbouwen om de man voor te blijven. Hij zag er dan wel goed getraind uit, maar hij was ook niet meer piepjong.
Ze spitst haar oren om boven haar eigen ademhaling uit, het geluid van zijn voetstappen te kunnen opvangen en zo haar voorsprong in te schatten. Alleen… ze hoort geen voetstappen, ze hoort iets anders. Een zachte gecontroleerde ademhaling en iets wat op snel getik lijkt. Voor ze de volgende hoek om snelt, kijkt ze even over haar schouder en dan weet ze dat haar vlucht tevergeefs is. Ze wordt niet achtervolgd door een man. Ze wordt achtervolgd door een enorme grijze wolf. Een prachtig beest, in topconditie en ongetwijfeld dodelijk. Hel grijze ogen kijken haar aan, de ogen die haar al die tijd op het schoolplein haarscherp hebben gezien, ook al was ze voor ieder ander onzichtbaar.