Schaduw heeft maar één doel: het natuurkundelokaal bereiken. Niet alleen omdat ze dat met de andere drie heeft afgesproken maar nu vooral omdat het de enige plek is waar ze een kans heeft zich te beschermen tegen de man die haar achtervolgt. Een man getransformeerd in een enorme wolf. Ze heeft geen tijd erbij stil te staan. Ze moet rennen voor haar leven. Gelukkig is een school niet de natuurlijke omgeving voor een wolf. Maar ondanks het feit dat hij al een paar keer gruwelijk hard uit de bocht gevlogen is op de gladde tegelvloer, loopt hij toch op haar in. De steken in haar worden heftiger. Haar spieren branden. Het gaat er om spannen.
Als ze eindelijk de gang naar het natuurkundelokaal bereikt, zakt de moed haar in de schoenen. De donkere gang is oneindig lang en op zo’n lang stuk heeft ze natuurlijk geen enkele kans. Al na zes stappen hoort ze het enorme beest de hoek om schieten, wegslippen en met een klap tegen de muur tot stilstand komen. Het helpt haar nauwelijks. In een fractie van seconde, is hij weer opgekrabbeld. Zijn ademhaling klinkt luid en duidelijk boven haar eigen hijgen uit en het ritmische tikken van zijn nagels op de vloer komt schrikbarend snel dichterbij.
Bijna. Ze heeft de deur bijna bereikt. Haar hersens maken overuren. Als ze heel onverwacht remt en zich tegelijk opzij laat vallen, is er een kans dat de wolfman doorschiet op de gladde vloer. Misschien heeft ze dan tijd om… Maar dan landt een enorm gewicht vol tussen haar schouderbladen. Ze wordt van haar voeten geslagen en tuimelt voorover. Het enorme wolvenlichaam schiet over haar heen, duikelt over de kop en landt gecontroleerd en beheerst op vier poten tussen haar en de deur van het natuurkundelokaal. Ze probeert overeind te komen, maar voordat ze een beweging kan maken, drukt de wolf haar met één poot tegen de vloer. Ze ziet de grijze haren, de puntige oren, de grote bek met enorme tanden en de roze tong. Ze begint te worstelen. Pas als hij een tweede poot op haar borst zet, stopt ze daarmee.
‘Doe het dan.’ Haar stem is zacht als altijd maar ze meent wat ze zegt. Het heeft geen zin om het onvermijdelijke uit te stellen. Ze houdt niet van gedraal of sadistische spelletjes. Als kleuter kon ze op televisie zonder blikken of blozen een leeuw een zebra zien neerhalen en verslinden, maar een kat die met een muis speelt, trekt ze niet. De wolf houdt zijn kop scheef zoals een hond dat kan doen en likt zijn neus.
‘Nou, kom op dan. Of moet je me afleveren bij je baasje.’
Een korte grom ontsnapt zijn keel. Gevoelig punt, denkt Schaduw verbaasd. Een zwakpunt? Een kans? Misschien als ze hem provoceert? Een wanhoop strategie, maar het is het enige dat ze nog over heeft.
‘Je baasje heeft je goed getraind, hoor. Mooi zitten. Doodliggen. Apporteren. Woef. Brave hond.’
Geen gegrom dit keer, maar het uitblijven ervan is vele malen dreigender. De grijze ogen lichten feller op en de bek met scherpe tanden is nog maar een paar centimeter van haar gezicht verwijderd. Toch moet ze doorzetten, het is haar enige kans. Ze moet er een schepje bovenop. Iets over schoothondjes, over hondjes die wel blaffen maar niet bijten, iets waardoor hij zijn beheersing verliest en misschien een fout maakt, maar voor ze wat kan zeggen, schiet de grote kop met een ruk omhoog. En niet alleen de kop, maar het hele lichaam lijkt omhooggetrokken te worden aan onzichtbare draden. De druk op haar borst neemt af, maar voordat ze aan vluchten kan denken, wordt haar blik vastgehouden door het meest fascinerende dat ze ooit heeft gezien. In een vloeiende beweging en sneller dan haar ogen kunnen volgen in het halve duister van de gang, transformeert het wolvenlichaam. Ze herkent het gelijk. Ze heeft de oude horrorfilms gezien, geprojecteerd op een laken vol gaten in het vluchtelingenkamp en later in de oude muziekvideo, waarop ze zichzelf dansen heeft geleerd. Al is deze man geen weerwolf, maar een echte wolf, toch lijkt het er precies op. De haren die uit de oren en gezicht beginnen te groeien, de nagels die langer en puntiger worden, de gewrichten die vervormen en in een vreemde hoek komen te staan. Het is precies als in die films, maar dan in omgekeerde volgorde, wat het zo mogelijk nog verontrustender maakt. Het voltrekt zich allemaal in doodse stilte, zelfs geen kreun of zucht, terwijl het toch enorm veel pijn doen. Voor ze het weet, torent de man, die ze nog geen kwartier geleden in uniform met Kortst heeft zien praten, boven haar uit. Alleen, ja eh… zonder uniform dus. Volledig naakt.
In een reflex slaat ze haar ogen neer en begint te blozen, maar schaamte of niet, haar hersenen werken op topsnelheid. Ze zoekt wanhopig naar een uitweg uit deze situatie, of liever naar hoe ze langs hem heen toch het lokaal in kan komen.
‘Ik moet u mijn excuus aanbieden juffrouw… Masulah, is het toch?’ zegt de naakte man met een onverwacht warme stem die een enorme autoriteit en rust uitstraalt. Behalve zijn felle grijze ogen heeft hij niets wolfachtigs meer. Hij probeert haar blik te vangen, maar Schaduw heeft nog steeds haar ogen neergeslagen en haar hoofd is roder dan ze zou willen.
‘Helaas heeft moeder natuur me niet het talent gegeven om ook mijn kleren te transformeren.’ Zegt hij verontschuldigend. Eindelijk overwint Schaduw haar gêne genoeg om hem recht in de ogen te kijken.
‘Ik heb heus weleens eerder een naakte man gezien,’ bluft ze zacht. ‘Maar nooit één die in een wolf kan veranderen.’
‘Nee. We zijn niet met veel meer.’
De glimlach die over zijn gezicht trekt maakt hem sympathieker dan haar lief heeft. Wie of wat is deze man? Wat is zijn rol?
‘Je snapt dat ik je nu buiten moet afleveren. Ik heb mijn orders.’
‘Maar waarom dan? protesteert ze, tegen beter weten in. ‘Ik heb niets gedaan.’
‘We zullen het straks eens rustig bekijken. Geloof me ik ben geen fan van de man die buiten staat te schreeuwen, maar voorlopig heb ik orders om hem te gehoorzamen… totdat ik orders krijg om dat niet meer te doen. Dan wordt het een heel ander verhaal, maar zo ver is het nog niet.’ Zijn stem blijft beheerst en zakelijk, maar even flikkeren zijn ogen, alsof hij niet kan wachten totdat dat moment is aangebroken.
‘Sta maar op.’
Schaduw probeert overeind te komen, maar zakt met een kreun weer terug. Haar spieren zijn vermoeid van de lange sprint. Onwillekeurig buigt de man in een bijna hoffelijk gebaar voorover om haar overeind te helpen. Ze wil zijn hand grijpen, maar halverwege de beweging hoort ze een oorverdovend splinterend geluid. De naakte man stopt niet meer in zijn beweging en valt zonder enige waarschuwing met zijn volle gewicht over haar heen. Achter hem, net nog aan haar blik onttrokken, staat een gestalte die iets omhooghoudt dat veel wegheeft van twee poten van een stoel. Ze herkent hem onmiddellijk. Hoe zou ze hem kunnen vergeten. Het is de man die haar op haar eerste schooldag naar haar eerste les heeft gebracht en als ze in het donker de twinkeling van zijn ogen ziet oplichten en zijn gezandstraalde stem hoort, weet ze het zeker.
‘Zo mejoffer Masulah, dat scheelde niet veel. Misschien wilt u zo vriendelijk zijn om het natuurkundelokaal binnen te gaan? Dan zal ik hem’ – hij wijst op de bewusteloze man op de grond – ‘uit het pand verwijderen. Regels zijn regels. Geen dieren toegestaan.’