De geur in de auto lijkt wel tastbaar. Een mengeling van oud zweet, niet verschoonde sokken, vochtige kleren en heel veel aftershave, kennelijk bedoeld om al die stank te overschreeuwen. De aftershave is eigenlijk het ergst. Mug drukt zich tegen het portier aan. Hoe minder kans op lichamelijk contact met de wanstaltige man naast hem, hoe beter.
Toen de bestuurder van de auto Daan bleek te kennen, was hij er automatisch van uitgegaan dat hij een vriend van haar was. Nu hij in de auto zit en de deuren centraal vergrendeld zijn, weet hij het niet zo zeker meer. Vanuit zijn ooghoeken kijkt hij met groeiende achterdocht naar de enorme berg blubber naast hem. Links vloeit hij uit tegen het raampje. In het midden vouwt zijn been zich om de versnellingspook. Bij elke hobbel in de weg, een beetje verder in Mugs richting. Van de geur heeft hij ondertussen minder last – zijn neus zal ondertussen verdoofd zijn – maar ademen blijft zwaar.
‘Zo,’ bubbelt het kleine vissenmondje in het vlezige gezicht. ‘Dus jij bent bevriend met Danielle Kwintens?’ Mug houdt zijn mond. Hij beseft dat hij veel te impulsief heeft gehandeld. Dit is geen vriend van die Vuurkop. Deze man is bijna net zo erg als Kortst en die kan ze wel schieten.
‘Je tong verloren Charles Monteque?’
Nu weet Mug het zeker, dit deugt niet. Hoe weet deze vetklep zijn naam?
‘Je kunt dommetje blijven spelen, maar we weten allebei dat je dat niet lang volhoudt. Daar ben je veel te driftig voor…’ Hij draait even zijn hoofd opzij en geeft hem een vette knipoog, tenminste daar lijkt de golvende beweging in zijn gezicht nog het meeste op. ‘Of zal ik je eens vertellen wat ik allemaal over je vader weet?’
‘Laat mijn vader erbuiten.’ Het is niet meer dan een nauwelijks hoorbaar gesis, maar de bestuurder heeft zijn doel bereikt.
‘Aha, je kunt praten. Heel goed, heel goed, maar wees maar niet bang. Als je een meewerkt zal ik die vader van je met rust laten. Ik heb ondertussen meer dan genoeg aan hem verdiend. Het aantal likes vertienvoudigde elke keer wanneer ik over hem postte. Goud, puur goud. Jammer dat het zo slecht met hem eindigde. Maar ja, ook dat verhaal brak alle records. Ik heb veel om je vader dankbaar voor te zijn.’ Met korte stootjes wordt een hoge lach uit het enorme gezicht gelanceerd.
Mug bijt op zijn lip, vastbesloten om zich niet nog meer te laten provoceren. Zijn hersens draaien op volle toeren. Er moet een manier zijn om uit dit rijdende koekblik te komen.
‘Zo, nu we een tijdje met elkaar op gaan trekken, zal ik me even formeel voorstellen. Mijn naam is York. York Zwerkveen. Verslaggever, of liever, wereldverslaggever, of zoals ik het zelf het liefst zeg, verslaggever der verslaggevers.’ Dat laatste zegt hij luidruchtig en joviaal, alsof hij een circusact aankondigt. Gelijk daarna is hij weer bloedserieus. ‘Ik heb je hulp nodig Charles. Ik moet het verhaal achter die vriendin van je boven water halen. Zij, samen met die oma en vader van haar, hebben me een keer behoorlijk voor schut gezet en dat kan ik niet onbeantwoord laten. Slecht voor mijn reputatie.’
Mug antwoordt niet. Het zou ook niet uitmaken, deze ‘wereldverslaggever’ zal gewoon doorgaan, wat hij ook zegt.
‘Kijk Charles. Ik mag je Charles noemen toch? Je vriendinnetje is het middelpunt van een pyromaan-schandaal in haar dorp en tot vannacht was ik vastbesloten om haar rol in dat schandaal openbaar te maken. Leuk verhaaltje, opruiende titel, onheilspellend onscherpe foto. Zoiets verkoopt. Alleen…’ – hij laat een onheilspellende stilte vallen, terwijl Mug zo ongeïnteresseerd mogelijk uit het raam blijft staren – ‘toen ik haar vannacht volgde naar school en zag wat voor militair heisa er ontstond, drong het tot me door dat ik veel te klein aan het denken was. Ik besefte dat die afgebrande boerderij nog maar het topje van de ijsberg moest zijn. Ik heb daar een neus voor.’
Mug kijkt naar het minuscule knopje dat maar net tussen de twee bergen zacht vlees van zijn wangen uitsteekt. Hij trekt zijn mond scheef in een ironische sneer.
‘Lach maar, want weet je, ik ben vannacht achter nog iets anders gekomen… Dat meisje werkt niet alleen. Ze is lid van een groepje van vier scholieren.’ Mugs lach bevriest.
‘Dacht ik één scholier op het spoor te zijn, blijken dat er vier te zijn en moet er een half leger aan te pas komen om ze te pakken te krijgen. Ik ruik een primeur en het komt precies op tijd. Ik sta al telang droog. Mijn concurrentie lijkt mijn bloed te ruiken. Nog even en ze beginnen te bijten. Ik moet ze weer even laten weten wie King of the Scopes is en dat… brengt me bij jou. Kijk, die Kwintens weet niet wat goed voor haar is, dat is nu wel duidelijk, maar jij lijkt me een stuk verstandiger… pragmatischer… dus… ik had het zo gedacht, als jij mij helpt dan help ik jou.’
Mug is al langer stil gebleven dan hij eigenlijk aankan en reageert zonder nadenken.
‘Mij helpen? Waarmee zou je mij kunnen helpen?’
‘Lieve jongen heb je het nog niet in de gaten? Wie de media beheerst, beheerst de wereld. Ik kan je met van alles helpen… wat the f^&$^*k is dat?????’ Een schaduw schuift met enorme snelheid langs het autootje. Geen geluid. Geen waarschuwing. Geen licht. Een gevaarte dat geen boodschap heeft aan het minuscule blikje op de smalle polderweg.
Zwerkveen handelt veel sneller dan je op basis van zijn enorme omvang zou verwachten. Hij trapt resoluut op de rem, rukt aan het stuur en drukt de koppeling in. Zijn hand schiet naar de handrem en trekt hem strak aan. Door de vaart van de auto en geholpen door de ongelijke verdeling van gewicht, raken twee wielen van de weg. Mug, die geen veiligheidsriem heeft omgedaan, komt los uit zijn stoel en landt in de poel van zacht vlees naast hem. Zwerkveen lijkt niets te voelen of te merken, maar brengt de auto als een volleerde rallyrijder slippend tot stilstand op de rand van de greppel naast het weggetje.
‘Getverdegetverdegetver,’ sist Mug als hij zich, begeleid door een misselijkmakend zuigend geluid, losmaakt uit de verslaggever. Even kijkt hij naar de afdruk die zijn lichaam in de vleesmassa heeft. Zwerkveen lijkt er niets van te merken. Geconcentreerd tuurt hij in het donker. Er is niets te zien. Mug hoort hem mompelen.
‘Ik dacht toch echt… ja… daar…’ Mug staart ook naar buiten. Ook hij ziet eerst niets maar dan in de vroege ochtendschemer, ziet hij twee rode remlichten oplichten en dan zijn ze weer weg.
‘Het wordt interessanter en interessanter!’ mompelt Zwerkveen opgewonden. Hij start de auto, dooft de lichten en rijdt stapvoets tot de plek waar ze de remlichten voor het laatst zagen oplichten. Er is niets te zien. Hij stopt de motor om beter te kunnen luisteren, maar er is ook niets te horen. Geen bocht, geen inrit, geen zijweg.
‘Mwrgh,’ gromt Zwerkveen. ‘Ik zou toch gezworen hebben dat…’
‘Zullen we niet even buiten poolshoogte nemen,’ zegt Mug zo neutraal mogelijk.
‘Dat zou je wel willen Charley-boy, maar we blijven lekker in de auto, maak je maar geen illusies.’ En dan weer in zichzelf: ‘Dit stinkt als een rotte vis in een open vuilniszak.’ Hij is even stil en neemt dan een besluit. ‘Dit zoek ik later wel uit. Eerst naar je vriendinnetje.’
Hij golft recht overeind, start de motor en ontsteekt de koplampen. Mug wacht tot het minuscule autootje weer op gang komt terwijl hij ongeïnteresseerd door de zijruit staart. Er komt alleen niets op gang. De motor slaat weer af. Verbaasd kijkt hij op en verslikt zich tegelijkertijd. Zwerkveen zit als bevroren in zijn stoel en staart recht voor zich uit. Door de voorruit, verlicht door de koplampen, ziet hij twee mannen met automatische wapens in de aanslag. Ze dragen dezelfde uniformen als de bewakingsdienst op school eerder die nacht. Gelukkig geen honden. Mug haat honden.
Zwerkveen sluit even zijn ogen, alsof hij zich ergens op voorbereidt. Waarschijnlijk op een scheldkanonnade, iets over persvrijheid of zo. Hij zal wel gewend zijn om zich uit netelige situaties te bluffen met zijn journalisten-pas en grote mond, maar Mug geeft hem dit keer weinig kans. Dit zijn geen mannen van een overheidsinstelling of iets wat democratisch is gekozen. Dit zijn machten die zich aan het zicht van gewone mensen en zelfs de politiek onttrekken. Machten die buiten beeld de touwtjes in handen hebben. Waarschijnlijk een internationaal industrieel oldboys network, iets met privé legers of… iets met rechts extremistisch antiterreur black ops-operaties, of misschien iets Katholieks… moderne tempeliers of… De mogelijke complotten buitelen door zijn hoofd. Één ding is duidelijk: dit is foute boel, foutste boel, über-foutste boel.
De kortste en breedste van de twee gewapende mannen loopt naar de zijkant van de auto gelopen en gebaart Zwerkveen zijn raampje naar beneden te draaien. De ander blijft recht voor de auto staan en blokkeert de weg. Zwerkveen wringt zijn arm met moeite tussen het portier en zijn enorme bovenlijf. Hij zucht en steunt alsof hij een marathon heeft gelopen, maar Mug is blij met de frisse ochtendlucht die nu naar binnen stroomt. Het helpt hem weer een beetje helder te denken.
‘Goedemorgen soldaat. Wat kan ik voor u doen? De weg kwijt? Iets verloren misschien?’ Zwerkveens woorden druipen van sarcasme en wat een moment om het te doen. Mugs ogen glijden naar het wapen van de man die voor de auto staat opgesteld. De man bij het raampje blijft onaangedaan door Zwerkveens sarcasme en antwoordt professioneel.
‘Wilt u even uw voertuig uitkomen?’ En tegen mug, wanneer hij ook naar deurhendel reikt: ‘Blijf jij maar zitten jongen.’
Zwerkveen haalt met veel geluid diep adem.‘Daar moet ik even over denken rekruut. Eens kijken… We staan hier op een verlaten landweg. Jij en je collega hebben wapens en ik kan niet zeggen dat je een uniform aan hebt dat ik herken, dus… nee, eigenlijk blijf ik liever zitten. Heb je misschien iets van legitimatie?’ De man bij het raampje toont nog steeds geen enkele emotie. Hij geeft alleen met een korte hoofdbeweging een signaal naar zijn partner voor de auto. Die schoudert in een soepele beweging azijn geweer en richt de loop op het voorhoofd van Zwerkveen. De journalist trekt een verveelt gezicht.
‘Ow, zo voorspelbaar. Dat wordt een aardig stukje op mijn blog.’
‘Dat is precies waar we het met u over wilde hebben.’ De man voor de auto spant zijn vinger strakker rond de trekker. Deze mannen zijn hier niet om grappen te maken of ijdele dreigementen te uiten.
‘Oké, oké. Ik kom eruit. Ik moet je wel waarschuwen. Het kan even duren… te kleine auto… meer zat er niet in… treurig…’
Met moeite wringt de journalist zijn enorme arm opnieuw tussen zijn lijf en het portier en vindt na nog langer tasten de knop die het portier moet openen. Mug hoort een droge klik en dan gaat alles heel snel. Kennelijk is de druk die het samengeperste lichaam van Zwerkveen op het portier uitoefent zo enorm dat deze met grote kracht openspringt. Hij raakt de man zo hard dat hij met een grote achterwaartse boog achterover in de greppel belandt. Een deel van Zwerkveen stulpt naar buiten. Hij roept verontschuldigingen.
‘Sorry, excuus, ik had even moeten waarschuwen.’ Maar Mug trapt er niet in. Mug weet zeker dat hij het moedwillig heeft gedaan, helemaal wanneer hij zijn hand langzaam naar de contactsleutel ziet reiken.
De man voor de auto laat verbaasd zijn geweer zakken en loopt naar zijn collega om hem te helpen. Mug ziet dat hij zijn hand op de motorkap legt en hij bedenkt zich geen moment. Hij bundelt al zijn angst en frustratie van de afgelopen nacht uur in zijn handpalmen, en drukt door het open raam zijn hand op het dak. Het effect is onmiddellijk. De motorkap lijkt in het duister op te lichten en de man bevriest midden in zijn beweging. Daarna begint hij heftig te schokken. Vonken springen van hem af.
‘Rijden,’ sist hij tegen Zwerkveen, die verbijsterd naar het spektakel kijkt. Pas nadat hij een harde por krijgt, start hij de auto, schakelt en drukt het gaspedaal in. De auto rukt zich los van de hevig trillende man. Door de achterruit ziet Mug hem vonkend over de weg rollen. De eerste man is ondertussen weer overeind gekrabbeld en zoekt iets op de grond. Zijn geweer! ‘Harder, harder!’ spoort hij Zwerkveen aan.
‘Wat dacht je, kleine Dondergod, deze auto is niet wat het lijkt, daar heb ik de afgelopen jaren heel wat aan versleuteld.’ Ze naderen de eerstvolgende bocht in een onwaarschijnlijk tempo en net op het moment dat ze op twee wielen de bocht om scheuren horen ze het eerste schot als een venijnig streep geluid achter hen langs suizen. Ze zijn veilig.
Zwerkveen houdt zijn voet stevig op het gaspedaal. De auto vliegt bijna over de smalle polderweggetjes. In dit tempo, is het niet meer dan tien minuten naar het huis van Daan. Om de drie seconde kijkt Mug achterom om te zien of ze achtervolgd worden, maar er is niet te zien. Na vijf minuten durft hij pas gewoon te gaan zitten. Ze rijden zwijgend verder. Mug probeert de gebeurtenissen van het afgelopen half uur op een rijtje te zetten maar dat lukt niet. Hij ziet alleen nog maar vijanden, potentiële vijanden en potentiële potentiële vijanden. Hij probeert een verband te leggen tussen de gebeurtenissen van zo net en de aanval van Wilma Flintstone eerder op de avond, maar hij komt niet verder dan dat het iets met school te maken moet hebben. Maar hoe? Ook Zwerkveen houdt, geheel tegen zijn gewoonte, zijn mond. Mug heeft geen idee wat er in zijn hoofd omgaat en dat maakt hem onzekerder dan hij wil toegeven. Dat spektakel op de motorkap was niet bepaald subtiel geweest. Toch kijkt hij hem alleen maar zo nu en dan vanuit zijn ooghoeken aan. Heel soms vloeit zijn gezicht in een nauwelijks herkenbare glimlach al zou Mug niet weten wat er zo komisch zou moeten zijn.
‘We zijn er,’ zegt Zwerkveen onverwacht terwijl hij zijn minuscule raceautootje een onverlicht landweggetje in stuurt. Het is vlak voor zonopkomst maar nog steeds te donker om goed te kunnen zien. Alleen het hek aan het eind van het weggetje wordt helder verlicht door de snel naderende koplampen. Daarachter zien ze niet meer dan de silhouetten van een kleine vervallen boerderij en een grote schuur. Opeens ziet Mug iets het licht inschuiven. Nee, iemand, een vrouw, een oude vrouw. Zonder aarzelen gaat ze in de baan van hun aanstormende autootje staan.
Tot zijn verbazing, voelt hij dat Zwerkveen het gaspedaal nog dieper indrukt, maar wanneer de oude vrouw nog steeds geen enkele aanstalten maakt om opzij te stappen, remt hij alsnog abrupt. Met slippende banden komt hij tot stilstand. Slechts een twintig centimeter van haar benen. De vrouw lijkt niet onder de indruk en gebaart dat Zwerkveen zijn raampje naar beneden moet draaien. Binnensmonds vloekend gehoorzaamt hij.
‘O, ben jij het,’ hoort Mug de haar met nauwelijks verholen minachting zeggen. ‘Nu ja, beter dan niets. Laat me instappen, en het liefst een beetje snel. We moeten nog in een school inbreken vannacht.’