Schermafbeelding 2021-01-15 om 12.12.23.png

66 / Een lift, drie trucks en een keuken.

Mug staat in het donker op straat. De bevrediging van de overwinning is weggeëbd en zijn adrenalineniveau is weer gedaald tot een hanteerbaar niveau. Geen rode waas meer voor zijn ogen, geen alles overheersende drang om iemand pijn te doen. Hij kan weer helder nadenken en dat is nodig ook. Want wat nu? Hier blijven is geen optie. Wilma’s collega-Flintstones weten ongetwijfeld ook waar hij woont en ze zullen snel genoeg onraad vermoeden als dat stuk ijzerdraad niet op komt dagen. Wie weet zijn ze al onderweg. Geen tijd om met zijn pleegouders te overleggen. Wat zou hij ze in hemelsnaam moeten zeggen? Sorry ik heb iemand geëlektrocuteerd, ruimen jullie even op? Wanneer ze Wilma met rokende armen op hun toilet vinden, zullen ze na het ziekenhuis en de politie gewaarschuwd te hebben gelijk een exorcist bellen, om de duivel bij hem uit te drijven. Hij zal, veel eerder dan hij had gedacht, gebruik moeten maken van hun noodplan.

Ondanks de ernst van de situatie moet hij even gniffelen. Dat juist Padje een paar weken geleden over een noodplan begonnen was. Als die slome een keer een zin afmaakt, zit er soms nog een goed idee tussen ook. Het plan was eenvoudig geweest. In geval van nood zouden ze bij elkaar komen op de enige plek waar ze ongestoord konden overleggen, in het natuurkundelokaal. Een uitstekend plan, behalve dan natuurlijk, dat de school na vannacht wel de laatste plek is waar hij naartoe wil. De school zal nu wel overwoekerd zijn met docenten en bewakers. Waarschijnlijk dezelfde bewakers waar ze nog maar een paar uur geleden aan ontsnapt zijn. Die laten zich heus niet nog een keer verrassen. Afspraak of niet, daar gaat hij dus niet heen. Maar wat dan? Hij moet sowieso de anderen waarschuwen, zij lopen ongetwijfeld ook gevaar, maar hoe? Al zijn mobieltjes zijn geroosterd toen hij Wilma te grazen nam.

Hij is ongerust. Ongerust over de andere drie en dat baart hem meer zorgen dan welk gevaar ook. Ongerustheid is de emotie die hij vanaf zijn zesde heeft proberen buiten te sluiten. Ongerustheid maakt kwetsbaar. Ongerustheid is gevaar. En toch is hij het, en nu hij het is moet hij er iets mee. Hij moet naar Daan want hoe meer hij erover nadenkt, hoe zekerder hij is dat het allemaal om haar draait. Vannacht is er iets in school gebeurd dat het hele circus met de beveiligingstroepen en dit ‘huisbezoekje’ van Wilma in gang heeft gezet. En áls het waar is dat het om haar draait, dan loopt zij dus ook het meeste gevaar.

Hoe komt hij alleen in dat achterlijke gat waar ze woont? Het is vrijdagnacht, zijn mobieltjes zijn gestorven, er rijden nog geen bussen en geld voor een taxi heeft hij niet. Fietsen, er zit niets anders op dan de benen uit zijn lijf te fietsen. Maar net als hij terug naar zijn huis wil lopen om zijn fiets uit de schuur te halen, ziet hij de lichten op de eerste verdieping aan gaan. Het is nog maar een kwestie van minuten voor ze Wilma zullen ontdekken en dan zijn de poppen aan het dansen. Snel schiet hij een zijstraat in en begint te lopen. Na honderd meter heeft hij al spijt. Vijftien kilometer lopen. Dat gaat niet opschieten. Hij vloekt binnensmonds. Misschien kan hij onderweg een fiets stelen, of een scooter. Hij heeft nog nooit op zo’n ding gereden, maar hoe moeilijk kan het zijn? Maar voor hij iets bruikbaars vindt, draait achter hem een auto de straat in. Hij trekt zijn kraag hoger. Niemand zal hem nu al zoeken, maar toch… als ze later gaan uitzoeken waar hij gebleven is, kan hij beter door zo min mogelijk mensen gezien worden.

Zijn schaduw wordt korter door het felle licht van de naderende koplampen. Nog even en de auto zal hem gepasseerd zijn en kan hij ongezien verder. De auto passeert hem alleen niet. Achterdochtig kijkt hij langs zijn kraag naar het hele kleine, smerige autootje dat precies naast hem tot stilstand komt. In het duister ontwaart hij nog net het silhouet van een enorme vleesmassa die geperst zit tussen de stoelleuning en het stuur. Als het portier openzwaait, gebaart een hand, die verdacht veel wegheeft van een opgeblazen ballon met vijf kleine worstjes, hem in te stappen.
‘Als je naar je vriendinnetje wilt, kun je beter nu instappen,’ klinkt een stem als uit elkaar spattende luchtbellen.

De angstkreten van Wayne, alias Barney, die uit de barak opklinken, worden langzaam minder terwijl het geroezemoes van een zaal vol mensen, die uit hun bewusteloze toestand wakker worden, toeneemt. Schaduw weet wat ze moet doen. Ze hebben een afspraak, en afspraak is afspraak. Dus gaat ze op weg naar school. Als de verlichting in de zaal ook weer aanklikt, is ze al langs de portier geglipt en op haar fiets gesprongen. Nu ja, gesprongen… Fietsen is nooit echt haar ding geworden. Slingerend komt ze op gang, maar als ze meer vaart heeft, gaat het beter. Hoe eerder ze het natuurkundelokaal weet te bereiken, hoe eerder ze weet of de anderen ongedeerd zijn.

Ze maakt zich zorgen. Het zou heel raar zijn als zij de enige was die is aangevallen vannacht. Ze hoopt alleen, dat de andere drie er net zo goed vanaf zijn gekomen als zijzelf maar helemaal gerust is ze er niet op. Mug zal zich wel redden, dat doe hij altijd, maar ze maakt zich zorgen om Daan en Padje. Hun training ging niet bepaald goed. Padje kan nog in zijn tijdreflex schieten, maar Daan? Geen kans. Die kan niks. 

Wanneer na een klein kwartiertje de laatste hoek naar school om slingert, trapt ze zo abrupt op haar rem dat ze alsnog over haar stuur tuimelt. Ze krabbelt overeind, grijpt haar fiets bij een wiel en schiet zo snel mogelijk een donker portiek in. Ze kan zich wel voor haar hoofd slaan. Wat had ze anders gedacht. Alles is natuurlijk in rep en roer. Even neemt ze de tijd om haar hartslag te laten zakken, voor ze voorzichtig haar neus om de hoek van het portiekje steek.

Rond de school lijkt het dag in plaats van nacht. Het terrein is hel verlicht met een enorme hoeveelheid lampen en het krioelt er van de mensen. Een mierenhoop waar een stok in is gestoken. Zij is gewend om ongezien te blijven, maar voor Mug, Daan en Padje zal het bijna onmogelijk zijn om ongemerkt binnen te komen. Ze zullen het toch moeten proberen, denkt ze koppig. Afspraken zijn heilig. Als je niet op afspraken kunt vertrouwen, kun je ook niet op elkaar vertrouw, dat is een harde les die ze door schade en schande heeft geleerd. 

Pas bij de tweede keer kijken, dringt het tot haar door dat het zelfs voor haar niet mee zal vallen om binnen te komen. Het zwarte plein is dan wel leeg, zoals altijd, maar daaromheen lijkt het wel de markt van Ouagadougou op zaterdag. En dan is er nog die belachelijke hoeveelheid lampen. Dit zijn getrainde soldaten en ze weten ondertussen ongetwijfeld precies waar ze op moeten letten. Als het opeens volledig donker wordt of als er een ‘blinde vlek’ over het terrein schuift, zullen ze gelijk weten hoe laat het is. Ze zal slimmer moeten zijn, ze weet alleen even niet hoe.

BRRRRROOOOOOEEEEEEMMMM.

Drie trucks denderen de straat in. Legertrucks, tenminste daar lijken ze op, ook al zijn ze niet groen maar donkerblauw en dragen ze het logo van de beveiligingsdienst waar ze eerder vannacht langs zijn geglipt. Meer heeft ze niet nodig, haar reflexen nemen het over. Ze laat haar fiets in het duister van het portiek achter en schiet snel als een muis de schaduw van de laatste vrachtwagen in. Zo lang het lukt om daarin mee te blijven lopen, moet het lukken om ongezien de school te naderen.

Het is niet moeilijk om de trucks bij te houden. Ze rijden stapvoets, alsof ze iets kwetsbaars vervoeren. Bij de afzetting die rond de school is opgesteld, onderwerpt een vrouw in uniform een hele stapel paperassen uitvoerig aan een onderzoek. Drie mannen controleren, met grote, op stokken gemonteerde, spiegels de onderkanten van de trucks. Ze kan ze maar net ontwijken. 

Eenmaal binnen de afzetting wordt het snel drukker. Waar komen al die mensen vandaan? Dit is toch een veel te groot circus voor een eenvoudige schoolinbraak? Niet alleen mannen en vrouwen in uniform, maar ook in lange witte laboratoriumjassen en overalls, en tot haar grote schrik ziet ze in de verste hoek van het terrein een hok vol met honden. Ai, als ze die loslaten, dan is ze de pineut.

Bij de poort van het schoolplein zelf is het zo druk, dat ze moet oppassen dat niemand haar per ongeluk omverloopt. Als een volleerde turnster in een vrije-vloer oefening, draait en duikt ze om hun benen te ontwijken. Het lukt haar om ongezien te blijven, al moet ze bijna helemaal onder de stilstaande vrachtwagen kruipen.

Het gevoel van triomf duurt maar heel even want nu ze de tijd heeft om beter rond te kijken, beseft ze dat ze langer had moeten nadenken voordat ze tot actie over ging. Ze kan geen kant meer op. Ze zoekt wanhopig naar een uitweg, maar vindt hem niet, zelfs geen kleine. Ze is in haar eigen kuil gevallen. Hoe heeft ze zo impulsief kunnen zijn? Eén ding is duidelijk, haar eigen manier gaat nu niet werken. Wat zouden de anderen doen? Wat Daan zou doen is niet moeilijk te bedenken. Daan zou gewoon zo hard mogelijk gaan rennen, met haar kop naar beneden en er het best van hopen en… waarom ook niet? Ze weet ook niets beters.

Ze vult haar longen met lucht, spant haar spieren, wacht op een goed moment om weg te sprinten, en dan ziet ze Kortst. Gelijk vergeet ze alles om zich heen of wat ze van plan was. Ze kijkt als gehypnotiseerd naar de ronde geschiedenisleraar, die ze meer haat dan wie ook in dit land. Hij staat op een kleine heuvel, die er eerder vandaag nog niet was. Hij ziet er belachelijk uit, zo in pyjama gekleed met daaroverheen een kamerjas geslagen. De dunne slierten haar, die normaal gesproken strak over zijn schedel zijn geplakt, wapperen weerloos in de wind. Hij lijkt uit een oude komische zwart-wit film ontsnapt. Toch kan er ze niet om lachen. Alles aan hem straalt de macht, de willekeur en het sadisme uit van een warlord. Dezelfde warlords die in haar moederland, haar familie spoorloos hebben laten verdwijnen.

Ze voelt de woede in haar lichaam optrekken en de angst oplossen. Hij zit hier dus achter. Door hem wordt ze nu opgejaagd. De geschiedenis herhaalt zich, de geschiedenis herhaalt zich altijd. Het is hier niet anders dan in haar moederland. Altijd zijn er mannen die macht misbruiken, die onschuldige mensen vervolgen of de boel tiranniseren en ze heeft er genoeg van, zó ontzettend genoeg.

Kortst is niet alleen. Hij staat te schreeuwen, tegen een man in uniform. De man staat kaarsrecht en is zeker anderhalve kop groter dan de wild gebarende geschiedenisleraar. Hij straalt zo veel meer autoriteit uit dan Kortst, dat ze verbaasd is dat hij zich zo door hem laat toespreken. Ze schat hem een jaar of vijftig, hij heeft kort grijs haar en lijkt in topconditie. Maar hoe imposant de man ook is, de werkelijke reden dat ze naar hem moet blijven kijken, zijn zijn ogen. Haar blik wordt naar ze toe gezogen als water naar een putje. Ze lijken op te lichten in zijn gezicht als koplampen in een auto. Helgrijze ogen met kleine pupillen en ze weet gelijk waar ze haar aan doen denken. Een wolf… het zijn ogen van een wolf. 

Terwijl Kortst opgewonden tegen hem blijft praten, glijdt zijn blik, rustig en systematisch, over het terrein, en dan opeens, zonder enige waarschuwing, schieten ze naar de trucks die net zijn aangekomen. Schaduw schrikt niet, ze weet dat ze onzichtbaar is zolang ze maar in de schaduw blijft zitten. Maar… dan gebeurt het toch… donker of niet, gave of niet… hij ziet haar, zo helder alsof er een schijnwerper op haar gericht staat. Ze kijkt recht in zijn hel grijze wolvenogen en hij kijkt terug, zonder ook maar één keer te knipperen.

 

De pijn in Padjes rechterbeen is bijna ondraaglijk. Hoe heeft hij zo stom kunnen zijn? Hij had moeten vluchten zoals hij van plan was geweest toen hij naar buiten stapte maar hij had het niet gekund. Ondanks het gevaar was hij blijven kijken naar het wonderbaarlijke schouwspel achter hem. Een bevroren vuurwerk van bestek, potten, pannen, kastjes, tafels en stoelen. De vloer die in stukken omhoogsteeg, het plafond dat in brokken naar beneden kwam. Alles doodstil gefixeerd in de lucht. Zoveel om te zien, zoveel om rustig te bestuderen, te veel om op te noemen.

Pas toen de lichte hoofdpijn vanuit zijn nek naar zijn voorhoofd begon te trekken, hoorde hij de eerste dingen op de grond vallen. Eerst een mes, toen een vork, toen drie en toen acht, steeds meer en steeds sneller, alsof de tijd weer vaart begon te maken. Toen pas is hij naar de keukendeur gehold en had hij zich net op tijd in veiligheid kunnen brengen. Tenminste, dat dacht hij, want hij had geen rekening gehouden met het stuk buitenmuur dat naar buiten begon te kantelen. Toen een enorme stuk steen en cement boven op zijn onderbeen terechtkwam. Zijn kreet van pijn was naadloos over gegaan in de schreeuw van de enorme jongen in de keuken, die nu bedolven werd onder het volle gewicht ervan.

Nu ligt hij hulpeloos op de grond en schiet bij elke beweging een onverdraaglijke pijn door zijn been. Hij begint om hulp te roepen. Eerst zachtjes en dan steeds harder. Er moet toch iemand wakker geworden zijn? Ja… gelukkig… geluid. Gerommel en geschuif, dingen worden verplaatst, puin rolt opzij en dan… is het weer stil. Padje houdt zijn adem in. Hij begint te twijfelen. Misschien is er toch niemand, misschien schoof de stapel puin alleen nog maar wat verder in elkaar… of… nee… nu hoort hij weer iets. Er is wel iemand. Hij haalt opgelucht adem. Hier! Hier ben ik!

Voetstappen komen dichterbij. Gelukkig, want hij moet snel naar het ziekenhuis of in ieder geval naar een dokter. Zijn enkel voelt heel pijnlijk aan.
‘Hier… ben… ik… Wat… een… geluk… dat… je… hier…’
‘Hou je bek, sloom amfibie. Je bent net zo dom als je eruitziet. Je had moet zorgen dat je zo ver mogelijk uit de buurt was toen je de kans nog had! Je dacht toch niet dat een beetje rondspattend puin mij er onder kon krijgen. Anderen misschien, maar mij niet.’
De stem klinkt even bloeddorstig als triomfantelijk. 
’Je had ver hiervandaan onder een steen weg moeten kruipen, maar dat deed je niet hè en nu lig je hier, met je arme zere beentje.’

Padje kijkt voorzichtig op naar Fred Flintstone die achteloos de resten stof en puin van zijn kleren afslaat.
‘Hoe… kan… je…’ begint hij, maar zijn stem stokt als hij de zware rechterschoen van de opper-Flintstone omhoog ziet gaan en weer met vaart naar beneden ziet komen, precies richting zijn zere enkel. Hij heeft nauwelijks tijd om de pijn bewust te registreren voor hij wegzakt in een tomeloos zwart gat.

65 / Gilde

67 / Johannes