Schermafbeelding 2021-01-15 om 12.12.23.png

80 / Kwant

De deur komt zachtjes tot stilstand tegen de rand van de onderste tree van de trap. De rook hangt nog laag in het lokaal en belemmert het zicht. Het is een paar lange seconden onwerkelijk stil. Alle drie kijken we met open mond naar de deuropening waaruit een geluid klinkt alsof er een zware kast over de vloer wordt gesleept. Het geblokte silhouet dat er na een paar seconde in verschijnt, herken ik gelijk. Vorige week heb ik datzelfde geblokte silhouet achtervolgd door de school, of beter gezegd, door de tijd.

Even worden we van top tot teen opgenomen.
‘Zie dat nu toch aan! Dit is wat me komt redden? Belachelijk!’
Zijn stem heeft zoveel autoriteit, dat hij voor elkaar krijgt wat geen enkele docent het afgelopen jaar is gelukt; we voelen ons kleine kinderen. Schaduw kijkt naar haar tenen en Padjes eeuwige glimlach ziet er verdacht beteuterd uit. Ikzelf voel mijn schouders ook zakken, maar tegelijkertijd voel ik ook verzet. Dat voel ik natuurlijk altijd, maar het is na vannacht sterker dan anders. Waar haalt hij het lef vandaan om ons op deze toon toe te spreken? Mug is op sterven na dood, er wordt een ware veldslag uitgevochten buiten het lokaal. Het opstandigst word ik van het feit dat we hem hebben bevrijd uit een of andere kerker. En wat krijgen we? Stank voor dank.

‘Ongelooflijk,’ gaat hij verder met een stem die klinkt alsof hij tijdens het praten ook nog eens met zijn tanden knarst. ‘Jullie moeten niet ouder zijn dan vijftien. Waar is de rest? Waar zijn de volwassenen? Waar zijn de docenten?’
Als hij naar voren loopt, komt hij in het licht van het lokaal. Hij ziet er nog steeds zo uit als toen ik hem volgde: kort, breed en hoekig. Hij draagt een grijs driedelig krijtstreeppak, dat net gestoomd en gesteven lijkt, met daaronder een vlekkeloos wit overhemd dat wordt dichtgehouden met een glimmende zilvergrijze stropdas die verdwijnt in het vestje onder zijn colbert. Zijn schoenen glimmen alsof ze net uit de verpakking komen. Ik snap er geen snars van. Hoe kan hij er zo uitzien na zo’n lange tijd in een kerker? Net zo strak als de vouwen in zijn kleding, zijn de plooien in zijn gezicht. Zelfs zijn rimpels lijken langs een liniaal getrokken. Twee verticale lijnen, aan beide zijden van zijn mond, en twee horizontale boven zijn wenkbrauwen. Ze hebben niets te maken met het oerwoud van vrij woekerende rimpels dat het gezicht van Willems of van Omi overgroeit. Zijn haar en wenkbrauwen lijken uit beton gekerfd. Dit is iemand die staat als een huis. Bijna letterlijk. Lichamelijk en geestelijk.

Na ons één voor één secondelang opgenomen te hebben, dwaalt zijn blik af naar de nog smeulende resten van de kastjes en het in stukken gebroken schoolbord.
‘Jullie hadden natuurlijk ook gewoon het knopje aan de zijkant van het bord kunnen gebruiken in plaats hem gelijk in lichterlaaie te zetten als een stelletje hooligans.’
Dit wordt me te veel. Imposante persoonlijkheid of niet, docent of niet, verbrandde kastjes of niet, ik wil een beetje meer respect na wat we afgelopen nacht hebben meegemaakt.
‘U kunt natuurlijk ook gewoon dank je wel zeggen.’

Schaduw verdwijnt bijna helemaal uit beeld. Kwant kijkt me diep in de ogen, maar ik weiger om mijn ogen als eerste weg te draaien.
‘Mmmm, wel pit,’ mompelt hij. ‘Ook wat talent zo te zien. Ik neem tenminste aan dat deze brandschade jouw werk is? Eens kijken wat we hier nog meer hebben. Je donkere vriendinnetje… licht, zou ik zeggen, en je bolle vriendje… lucht…? Nee, tijd. Dat is lang geleden. Moeilijk onder controle te krijgen.’ Hij praat zoals een bioloog zeldzame dieren bespreekt en dat irriteert me alleen maar meer. Ik wil wat scherps terugzeggen maar met zijn volgende woorden perst hij in één klap alle lucht uit mijn longen. 

‘En uw kleine vriend achter u? Iets scherps, iets stekeligs? Gif? Elektriciteit wellicht?’ 
Mug! Ik was hem helemaal vergeten. Ik begin te stotteren en daarna te ratelen. Ik wil alles in één keer vertellen om verloren tijd goed te maken, maar ik verlies alleen nog maar meer tijd omdat de woorden en gedachten over elkaar heen struikelen.
‘Mug. Gewond. Willems,’ stamel ik.
‘Willems?’ bromt Kwant. ‘Zit die niet gewoon vanuit zijn hok ons te begluren?’ Zonder enige waarschuwing komt hij in beweging, duwt ons onceremonieel opzij en loopt naar Mug. Hoog boven hem uittorenend kijkt hij op zijn bijna levenloze lichaam neer en zakt dan opmerkelijk soepel door zijn knieën. Niets wijst erop dat hier iemand aan het werk is die meer dan een half schooljaar gevangen heeft gezeten.
‘Wat een puinhoop,’ gromt hij.

Plotseling kijkt hij op. De gewelddadige geluiden van buiten het lokaal lijken nu pas tot hem door te dringen.
‘Vechten? Hier, in school? Dat werd tijd.’
Maar dan richt hij zich tot mijn opluchting weer op Mug. Hij heeft vast een gave. Dat moet wel. Magische geneeskundige krachten zouden goed uitkomen nu. Toch wijst niets erop dat hij Mug ook maar met één vinger zal aanraken. Hij kijkt alleen maar, staat abrupt weer op en beent terug naar de deur waar hij zojuist uitkwam. Schaduw kijkt me ontstelt aan. Ze denkt hetzelfde als ik. Hij gaat Mug helemaal niet helpen. Hij haakt af zonder hem ook maar echt goed onderzocht te hebben.

‘Padje, blijf bij hem,’ commandeer ik. Padje knikt en zakt in slow motion door zijn knieën en pakt Mugs hand vast. Schaduw en ik hollen naar de verlichte deur, maar wanneer we naar binnen stormen komen we weer abrupt tot stilstand. Op één of andere manier had ik me een kleine vochtige Middeleeuwse kerker voorgesteld maar de ruimte is veel groter dan je zou verwachten, zelfs groter dan mogelijk is. Boven ons, aan een hoog gewelfd plafond hangt een enorme kristallen kroonluchter. Op de bruine plavuizen liggen Perzische tapijten en aan de muren hangen Middeleeuwse wandtapijten, met daarin enorme taferelen geweven. Taferelen met ridders en kastelen en… eentje met… een vrouw in een harnas en een kroon op haar hoofd. Haar kleren zijn gescheurd en vuil. Haar harnas eronder is gebutst en gedeukt. Ze staat op een lage heuvel en kijkt naar het leger dat voor haar staat opgesteld. Achter haar is het veld bezaaid met lijken en dode paarden. Ze heft haar bebloede zwaard in triomf op en dat gebaar wordt beantwoord door alle zwaarden, lansen en vaandels van de ridders die nog overeind staan.

Mijn knieën knikken, want ik… ik… ken die vrouw in dat harnas met die kroon op haar hoofd. Ik ben het zelf. De ruimte begint te draaien, de muren golven, de kristallen kroonluchter zwaait heen en weer. Nog voor ik de grond raak, verlies ik mijn bewustzijn.

79 / Krijt

81 / Slagveld