We hebben een tussenuur vanwege de uitgevallen natuurkundeles. De gangen zijn verlaten.
‘Toch moeten we het proberen,’ zegt Schaduw vastberaden terwijl ze samen met ons van een veilige afstand de deur van het natuurkundelokaal bestudeert.
'Dan proberen we het gewoon op de ouderwetse manier,’ zegt hij vastberaden. Hij kijkt daarbij zo samenzweerderig dat ik bijna in de lach schiet. In zijn hand houdt hij een paperclip die hij recht heeft gebogen, zoals in oude misdaadfilms , bedoeld om het slot open te peuteren.
‘Wat weet jij daar nou van, kleine meesterdief?’
‘Meer dan je denkt, Zwavelkop. Je wordt behoorlijk vindingrijk als je stiefmoeder alles wat je leuk vindt, achter slot en grendel opbergt.’
‘Maar waarom?’ stotter ik.
‘Gewoon, omdat ze er niet tegen kan als andere mensen wel plezier hebben.’
Voor de tweede keer in twee dagen betrap ik mezelf erop dat mijn eigen zelfmedelijden me verblind heeft ten opzichte van mijn nieuwe vrienden. Eerst Schaduw en nu Mug. Ik klaag me dan wel suf over mijn vader en ik vind dan wel dat ik het heel erg slecht getroffen heb, maar waarschijnlijk heb ik nooit zo weinig liefde of zoveel angst gevoeld als zij. Ik heb tenslotte Omi nog. Hoe anders moet het bij Mug en Schaduw thuis zijn geweest en dan weet ik nog niets van Padje, wie weet wat hij allemaal heeft meegemaakt.
Zonder aankondiging loopt Mug resoluut met zijn rechtgebogen paperclip in de aanslag, op de deur af. Van een afstandje kijken we met ingehouden adem toe. Hij strekt zijn hand uit en probeert de deurklink. Hij verstijft. Even staart hij roerloos naar zijn hand, maar dan trekt de onmiskenbare Mug-boevengrijns over zijn gezicht. Hij geeft de deur een klein zetje tot hij op een kier open blijft staan. Hoe is het mogelijk. Waar niemand ook maar enige beweging in de deur kan krijgen, gaat hij nu, bij de geringste aanraking open.
Een symfonie van alarmbellen gaat in mijn hoofd af. Mijn eerste impuls is om rechts omkeer te maken en te vertrekken. Bij de anderen merk ik het ook. Dit gaat te makkelijk. Toch schuifelen we naar voren en komen aarzelend naast Mug tot stilstand. Het feit dat we daadwerkelijk naar binnen kunnen, lijkt ons volledig te verlammen. Zo blijven we zeker een minuut lang voor het lokaal staan terwijl de kans om betrapt te worden alleen maar groter wordt.
Dan, totaal onverwacht, komt Padje in beweging. Hij zet één trage voet over de drempel, gevolgd door een net zo trage tweede. De ironie ontgaat me niet dat juist Padje het meest doortastende van ons alle vier is. Uit pure besluiteloosheid volgen we hem.
Wat nu? Het lokaal binnenkomen, was onze grootste zorg, daarna zou het makkelijk moeten zijn, maar als de deur zich weer met een mechanische klik achter ons heeft vergrendeld, wordt duidelijk dat ons avontuur al mislukt is voordat het goed en wel begonnen is. Het lokaal is volkomen léég. Er is geen spoor meer te bekennen van de berg mysterieuze voorwerpen. Ik steek bijna hollend het lokaal over naar het enorme bureau, maar halverwege zie ik het al, ook daar ligt niets meer op. Geen lijst, geen voorhistorische paperclip er ligt zelfs geen stof meer. Het lokaal is geruimd en opgeschoond als door een moordenaar die de plaats van het misdrijf heeft ontdaan van bloedvlekken en vingerafdrukken. Iemand is ons voor geweest.
De onverwachte teleurstelling heeft vooral bij Mug het effect van een vat benzine dat over zijn toch al licht ontvlambare paranoia wordt gegoten. Hij sist, vloekt en tiert. Hij zoekt met zijn ogen de muren en plafonds af naar microfoons, camera’s en ander afluisterapparatuur. Schaduw en ik hebben allang geleerd om ons voor hem af te sluiten wanneer hij in zo’n stemming is, maar ongelijk geven kunnen we hem niet. Als zelfs de conrector niet dit lokaal in kon, wie kon dat dan wel?
‘Er moet iets te vinden zijn,’ zeg ik in een dappere poging om de teleurstelling uit mijn stem te weren. ‘Laten we het lokaal grondig doorzoeken. Ik begin in deze hoek en als jullie een andere hoek nemen dan werken we naar het midden toe.’
Millimeter voor millimeter doorzoeken we het lokaal, maar hoe nauwkeurig we het ook doen, we zijn binnen een half uur klaar. Naast het grote bewerkte bureau en het verrijdbare schoolbord, zijn de kastjes tegen de achterwand onze laatste hoop, maar ook daarin vinden we niets bijzonders.
Zo is ons eerste bezoek aan het natuurkundelokaal al binnen een half uur een totale mislukking en een fikse streep door onze rekening. We waren er op een overmoedige manier van overtuigd geweest dat we alleen maar de lijst met namen van het bureau hoefden te grissen, hem triomfantelijk aan de conrector hoefden te overhandigen, om daarna de rest van het schooljaar vrijgesteld te zijn van strafwerk, of zoiets. Maar er is niets, helemaal niets.
‘De vier losers op avontuur,’ sist Mug venijnig en geeft een trap tegen een verwarmingsbuis.
‘Het moet er zijn! Het moet echt!’ fluistert Schaduw, zacht als altijd maar voor haar doen onverwacht verbeten. Ze lijkt niet in staat om nu al te accepteren dat er werkelijk niets te vinden is. Dus zoeken we op haar aandringen nog een keer het lokaal af. Het is een lang en frustrerend uur waarin Schaduw alle naden tussen de planken van de vloer leeg krabt en Mug probeert te bewijzen dat er een geheime knop moet zijn, waarmee één van de kastjes verandert in een geheime doorgang die toegang zou moeten geven tot een geheim middeleeuws gangenstelsel onder school. Hij had zoiets ooit in een oud jeugdboek gelezen. Maar nee, ook dat niet. Er is niets, helemaal niets.
‘Ik kan het niet geloven’ stamelt Schaduw. ‘Eergisteren was het hier nog helemaal volgepropt met… dingen, fantastische… eh… dingen!’
‘Het was ook te verdacht,’ sist Mug. ‘Er was niets meer aan de gang te zien toen we weer naar buiten kwamen. Wie heeft die puinhoop hersteld dan? De Flintstones? En voor wie werken die? De conrector, wedden. Deze school strijkt alles glad. Alles. Ik zei het gisteren nog, ik zeg het zo vaak. Ik…’
Nu vind ik het wel genoeg.
‘Ja ja, natuurlijk, maar jij vindt het al verdacht als het toiletpapier op is, giftige steekvlieg.’ Mijn poging om relativerend te klinken, kan niet verbloemen, dat ik ook behoorlijk van mijn stuk ben. Dit gaat moeilijker worden dan ik dacht.