Ik ben volledig en voor honderd procent f-ed. Als deze school een tijdmachine is dan is het er een waarvan ik de bediening niet ken. Waarvan ik niet eens weet waar de bediening zit.
Wanneer de grootste stroom leerlingen gepasseerd is, kom ik voorzichtig uit de schaduw tevoorschijn. Verschuilen is overbodig want het is weer net als in de gangen hiervoor: ik word wel gezien, maar niemand besteedt werkelijk aandacht aan me. Zelfs niet de mensen die ik ken.
De tijd verspringt nog steeds bij elke hoek, maar niet meer in zulke grote sprongen. Ze blijven beperkt tot de periode dat ik zelf op school zit… zat. Zo dwaal ik rond als een toerist in mijn eigen verleden en als ik er eenmaal op vertrouw dat ik niet echt gezien word, ga ik me steeds vrijer bewegen en kan ik ongestoord rondkijken zonder dat ik door iemand betrapt word. Dat dat helemaal niet oké is, snap ik ook wel, maar ik doe het toch. Mensen zijn zo anders als ze denken dat er niemand op ze let.
Docenten lopen af en aan en zijn een stuk ontspanner dan voor de klas. Vrolijk zelfs. Ze lachen om elkaars grappen en het hardst wordt er gelachen om Perkins. Het is onbegrijpelijk.
Ik begrijp nu ook waarom de gangen verboden terrein voor ons zijn. Wanneer wij les hebben, wordt buiten de lokalen een geheim bedrijf gerund. Mannen en vrouwen in blauwe uniformen, die ik nog nooit eerder heb gezien, docenten, bouwvakkers en ander vreemd volk zijn bezig met dingen die ik niet herken of begrijp. Willems duikt overal op. Hij praat met iedereen. Met docenten, werklui, bewakers en iedereen luistert nog naar hem ook. Ik zou heel graag willen weten waar hij het over heeft, maar de keer dat ik dichterbij sluip om hem en juffrouw Bleeker af te luisteren, kijkt hij me opeens recht in mijn gezicht. Niet zoals de anderen, alsof ik er eigenlijk niet ben, maar alsof hij me echt ziet. Hij geeft me een knipoog en harder dan nodig is zegt hij. ‘De muren hebben oren mejoffer Bleeker, laten we een eindje wandelen.’ Ze kijkt hem even verbaasd aan, maar protesteert niet. Ik weet niet wat ik van Willems moet denken. Wat is zijn rol? Waarom ziet hij me als enige wel?
Ik zie meer dan eens Padje vrolijk fluitend door de gangen wandelen. In niets lijkt hij op de slome duikelaar die normaal gesproken vrijwel onmerkbaar met ons meebeweegt. Vlot slalomt hij tussen de leerlingen door en hij zou in een recordtijd overal aankomen als hij niet steeds door iets werd afgeleid. Om de vijf meter blijft hij staan om details te bestuderen die de rest van ons totaal ontgaan. Hij verwondert zich over spinnetjes, torretjes, rupsen. Een hele wereld aan kleine kruipende en vliegende dieren die ik nooit opgemerkt zou hebben als ik nu niet even meebewoog in zijn wereld.
Van schaduw zie ik alleen maar vluchtige glimpen. Vooral in de weken vlak nadat ze op school aankwam maakt ze zich vrijwel continu onzichtbaar. Ze vermijdt ieder contact met anderen en duikt bijna letterlijk weg als een groepje lachende kinderen nadert. Haar eerste weken op school moeten heel eenzaam en ongelukkig zijn geweest.
De eerste keer dat ik Mug zie, is op zijn eerste schooldag. Ik zie hem met gebogen hoofd door de gang lopen, bijna volledig aan het oog onttrokken door een groep joelende leerlingen die zijn schooltas hoog boven zijn hoofd overgooien. Ik herken hem nauwelijks. Hij ziet er klein en verloren uit en doet maar een paar halfslachtige pogingen om zijn tas weer terug te pakken. Met veel moeite dring ik me naar voren en als ik hem dan uiteindelijk zie, schrik ik. Mugs hoofd hangt naar beneden en er staan tranen in zijn ogen. Hij staat op het punt van breken. Ik ben verbijsterd. Mug? Huilen? Geen scherpe opmerkingen? Alleen wat onverstaanbaar gemompel? Dit is niet de Mug die ik ken. Geef mij maar míj́n Mug, míj́n Mug zou van zich afbijten en dan… gebeurt het toch.
‘Hier kan je pappie je niet redden hè. Pappie hebben ze achter slot en grendel gestopt, waar hij thuishoort,’ roept een meisjesstem hard en schril boven het rumoer uit. Slecht idee, weet ik. Begin niet over Mugs vader, daar zal ik zelf over tien minuten in de klas hardhandig achter komen.
Er lijkt iets in hem te groeien. Hij recht zijn rug, haalt diep adem. Aan de rand van mijn gehoor, hoor ik een zacht geknetter. Hij draait zich om naar de lachende, joelende schreeuwende groep leerlingen, plukt met een onverwacht snelle beweging zijn tas uit de lucht en begint te schelden. Schelden zoals alleen hij dat kan. Eerst zachtjes dan harder en harder. Het lijkt wel of ik er getuige van ben hoe Mug zichzelf uitvindt. Hoe hij bewust het besluit neemt dat hij nooit meer gepest zal gaan worden wat daar ook de gevolgen van zijn. De vonken lijken van hem af te vliegen en ik weet dat dat ook echt zo is.
Verbluft vallen de leerlingen stil. Ze kijken met grote ogen naar dat kleine ventje dat opeens fel van zich afbijt en met woedende doodsverachting de groep leerlingen rondkijkt. Even is de stilte bijna tastbaar maar niet lang. Een lage diepe brom zwelt snel aan tot een orkaan van geluid. WHOEHAAAAAAAAA. Opgewonden en vrolijk stoot iedereen elkaar aan alsof ze net een onverwacht natuurfenomeen hebben aanschouwd.
‘Die kleine bijt van zich af,’ roept een meisjes stem.
‘Onze baby heeft tandjes,’ vult een bulderende jongens stem aan.
Toch heeft Mugs uitbarsting effect, want ook al is de groep leerlingen nog steeds niet erg onder de indruk, toch zie ik een soort respect voor hem ontstaan. De grappen missen het venijn van zonet en ik weet zeker dat hij niet nog een keer gepest zal worden. De deur slaat met een harde klap achter hem dicht en niet lang hierna zal hij vechtend met mij over de vloer rollen.
Ik voel me raar en een beetje vies. Dit had ik eigenlijk niet mogen zien. Ik heb alleen geen tijd om er lang stil bij te staan. Ik moet door. Ik moet terug naar mijn eigen tijd. Ik heb alleen nog steeds geen idee hoe. Dus blijf ik maar op goed geluk door de gangen dwalen. Bij elke hoek blijft de tijd verspringen. Tenminste als er niemand in de buurt is. Ik zie Fred Flintstone met zijn hand in het gips ruzie maken met Wilma, die onverwacht fel van zich afbijt nu er geen anderen bij zijn. Ik zie Kortst door de gang paraderen als de kleine Führer die hij is, terwijl hij een paar brugklassers voor straf de gang laat vegen. Ik zie Barney grijnzend boven een jongetje staan die op de grond met uitpuilende ogen naar lucht hapt. En ik zie mezelf en dat is behoorlijk confronterend. Ik zie een boos, prikkelbaar en onaangenaam iemand die iedereen moedwillig afstoot. Ik blijf me erover verbazen hoe anders ik overkom dan dat ik me van binnen voel. Van binnen voel ik me onzeker en kwetsbaar, maar hoe zouden anderen dat moeten weten, als ik me zo asociaal gedraag? Ze hebben geen enkele reden hebben om ook maar een beetje aardig tegen me te doen. Ik leef een selffulfilling prophecy.
Opeens voel ik een mengeling van warmte en schaamte door me heen spoelen als ik aan Mug, Padje en Schaduw denk. Hoe irritant of onaangepast ik me ook gedraag, toch houden ze het met me uit, sterker nog, ze beschouwen me als vriend. Ongelooflijk.