Bijna alles is rechthoekig aan de man die volkomen ontspannen de gang instapt alsof hij zijn huis verlaat voor een wandelingetje op een mooie voorjaarsdag. Wanneer zijn ogen de gang afzoeken, ben ik even bang om betrapt te worden, maar al snel wordt duidelijk dat hij me niet ziet, niet écht, niet zoals de conrector en Willems. Mijn ademhaling komt weer voorzichtig opgang. Niet heel diep nog, maar net genoeg om niet te stikken. Als hij even door een lichtstraal van één van de hoge ramen beweegt, kan ik hem beter bekijken.
Hij draagt net als de conrector een grijs krijtstreep pak, maar daarmee houdt elke vergelijking wel op. Waar alles aan de conrector dun, verfijnd en subtiel is, is alles aan hem hoekig en grof. Zijn korte grijze haar lijkt uit marmer gehouwen en de sterke lijnen in zijn gezicht lijken langs een liniaal in beton gegrift. Hoewel hij een norse en onbuigzaam indruk maakt, neuriet hij een vrolijk deuntje. En dan pas zie ik het – achteloos onder zijn rechterarm gestoken – de lijst met namen, de lijst die ik zoek.
Ik ben gelijk klaarwakker. Je weet maar nooit wat je hier nog tegenkomt, had de conrector net nog gezegd. Ze bedoelde de lijst. Niet ‘waar’, maar ‘wanneer’, had Willems gezegd. Nú dus. Er valt een last van mijn schouders. Eindelijk heb ik een kans. Ik volg hem. Natuurlijk volg ik hem, maar ik ben extreem op mijn hoede. Aan alles merk je dat onze lang vermiste natuurkundeleraar een machtig man is. Alles aan hem ademt autoriteit en kracht en veel begrip voor een overmoedige leerling die zijn lijst probeert te stelen, zal hij wel niet hebben.
Er is niets meer te bekennen van alle bedrijvigheid van de afgelopen uren. Geen leerlingen, geen leraren, geen Willems, geen conrector, geen blauwe uniformen. Helemaal niemand meer. Gek genoeg denk ik dat door Kwant komt. Dat als hij alleen door school wil lopen, hij ook alleen door school zal lopen. Dit geldt trouwens alleen voor de afwezigheid van mensen want hoe verder we lopen hoe voller de gangen worden. Steeds vaker moeten we om onverklaarbare vitrines en kasten heen lopen. Soms hangen er objecten aan het plafond of aan de muur. Schilderijen, maar ook wapens en opgezette dieren. Dieren die ik vaak niet eens herken. Verderop hangt iets aan gigantische kettingen van het plafond. Het lijkt een klauw van zeker twee meter lang met vlijmscherpe nagels. Het moet een rekwisiet uit een toneelstuk zijn. Wat kan het anders zijn?
We slaan weer een hoek om. De gangen zijn nu zo vol dat we objecten en voorwerpen opzij moeten schuiven om verder te kunnen. De meeste dingen zijn groot en zwaar maar meester Kwant doet het met speels gemak. Uiteindelijk stopt hij voor een deur. Maar welke? Als ik niet weet waar ik ben, kan ik ook de weg niet terugvinden. De gang komt me vaag bekend voor… en dan zie ik het. Links van de deur zit een haarscheur in de muur. Dezelfde haarscheur die de conrector over het hoofd heeft gezien toen ze de gang herstelde. We zijn terug bij het natuurkundelokaal. Ik ben meester Kwant niet door de school gevolgd maar door de tijd. Shit, shit, shit. Ik weet niet eens of ik vooruit, de toekomst in, of achteruit, het verleden in ben gereisd. Hoe kan ik nu nog de weg terugvinden?
Kwant stapt net zo relaxed het lokaal binnen als hij er net is uitgestapt en wanneer ik binnenglip, net voordat de deur achter hem dichtvalt, ben ik verrast door wat ik zie. Het lokaal is anders dan alle ander keren dat ik er was. Het is weer volgestouwd met de meest wonderbaarlijke voorwerpen, alleen nu niet slordig opgestapeld in het midden van het lokaal, maar keurig op tafels, gerangschikt, als een expositie in een museum.
Kwant loopt zonder aarzelen naar het zwaar bewerkte bureau en legt de lijst precies in het midden van het blad. Hij slaat hem open op een specifieke pagina en strijkt met een delicate beweging over de laatste naam. Mijn naam.
‘Nou Balthasar, veel succes met haar. Dat gaat nog wat worden,’ mompelt hij met een lage bromstem en voordat ik het doorheb heeft hij het lokaal weer verlaten en ben ik alleen.
In een paar stappen ben ik bij het bureau, gris de lijst mee, ruk de deur open en hol de gang in, maar ik ben al te laat. Niet alleen is Kwant nergens meer te bekennen, ook de haarscheur naast de deur is ook verdwenen. De school heeft weer een sprong in de tijd gemaakt. Ik probeer met weinig succes mijn hartslag weer onder controle te krijgen. Hoe kom ik in hemelsnaam weer terug nu ik Kwant kwijt ben geraakt? Hij heeft me hier naartoe geleid en hij is degene die me weer terug had moeten leiden. Besluiteloos staar ik de gang in en dan barst de hel los. De muren, de vloeren, de hele school begint te schudden.