Ik ben weer terug in school en nu, zo lijkt het, eindelijk in de goede tijd. Ik ben ongedeerde maar mijn spieren branden alsof ik drie uur in een sportschool ben afgebeuld door een personal trainer from hell. Er komt damp van mijn kleren maar ik ben te moe om daar echt bij stil te staan. Ik zou zo weer op de vloer weg kunnen zakken in een diepe droomloze slaap. Ik heb zelfs geen energie meer om me te verbazen over het feit dat Willems er is, al stelt het me wel gerust. Willems is goed. Willems is oké.
En dan komt alles in één klap terug. De Flintstones, het Middeleeuwse feest, het oorlogshospitaal, mijn eerste schooldag. Ik schiet overeind en hap naar adem alsof ik te lang onder water ben geweest en begin veel te verward en veel te hard te praten. De onderdrukte paniek van de afgelopen uren komt er in een klap uit als een golf die op het strand slaat.
‘Willems. Deze school…. Hij leeft… Hij heeft me aangevallen! Het is een tijdmachine… op hol geslagen… Je moet hem sluiten.’
Ik begin te stamelen, mijn tong raakt in de knoop. Het is een wanhopig gevoel, maar als ik Willems ogen weer vind op zoek naar steun of bevestiging, val ik in één klap stil. Hij kijkt me zo helder en met zoveel begrip aan dat ik ervan schrik. Ik zak weer terug. Toch is het niet alleen relativerende rust en kalmte die in zijn stem doorklinkt. Ik hoor ook iets anders. Het lijkt wel… verbazing. Willems die verbaasd is?
‘Ik snap wat u wilt zeggen mejoffer Kwintens, maar ik moet u toch tegenspreken. Wat u ook gezien of meegemaakt dacht te hebben, deze school doet helemaal niets. Ik had gehoopt dat u daar ondertussen wel achter zou zijn.’
‘NIETS?! Ik ben toch niet gek!’ Schreeuw ik bijna tegen het vriendelijke gezicht dat boven me hangt. Ik schrik van mijn eigen woorden, maar mocht ik gedacht hebben dat Willems verstoord of zelfs boos zou worden dan is daar niets van te merken. Integendeel, zijn ogen lijken alleen maar meer te gaan glimmen.
‘Als het de school zelf was mejoffer Kwintens, dan zouden er wel meer mensen last van hebben gehad, denkt u niet? Dan zouden uw medescholieren hun mond er niet over hebben kunnen houden, dan had het gegonsd in de gangen, maar ooit iemand anders horen klagen over het gebouw? Dat wil zeggen, iemand die niet bij u in de buurt was?’
Opeens snap ik het. Hoe zou het ook het gebouw kunnen zijn? Het is wat ik al eerder heb bedacht; ik moet gek geworden zijn. Ik voel een enorme rust over me komen wanneer ik besef dat dat eigenlijk de enige echt logische verklaring is. Wat stom dat ik dat niet eerder heb durven zien. Ik ben gewoon doorgebrand.
‘Eh… maar… Willems…’ begin ik voorzichtig. Hij knikt me aanmoedigend toe. ‘Wil je zeggen… dat ik… gek aan het worden ben?’
‘Wat bent u toch een wonderbaarlijk mens, mejoffer Kwintens. U ben een parel. Uw bescheidenheid is werkelijk exemplarisch. Anderen met uw talent zouden uit overmoed allang grote ongelukken hebben veroorzaakt, voor zichzelf en voor anderen. U doet het alleen maar voor uzelf. U bent werkelijk een veel beter mens dan u wilt weten.’
Wat moet ik daar nu op zeggen? Niets. Willems gaat onverstoorbaar door.
‘De waarheid is natuurlijk dat de school niets doet. De school kan niets doen. De school kan alleen maar reageren. Er is maar één iemand die het doet. U.’
‘Ik?’ Hij knikt.
‘Is dat ook een talent? Hoeveel mensen kunnen dit?’
‘Niemand mejoffer Kwintens. Nu niet, nooit niet. Er was eeuwen geleden iemand die hetzelfde moet hebben gekund en die is een pijnlijke dood op een brandstapel gestorven.’
‘O, goed om te weten.’
Even zijn we stil. Ik probeer te verwerken wat ik net heb gehoord, maar helemaal lukken doet het niet.
‘Willems, ik geen idee hoe ik het doe.’
‘Ja dat is een probleem. Zolang U er geen meesterschap over ontwikkelt zult u speelbal blijven van uw onderbewustzijn en uw onderbewustzijn is niet bepaald een tropisch eiland.’
‘Pfff.’
‘Uw groeiende onrust zorgde de afgelopen maand al voor een zeer wispelturig gebouw. Eerst die verplaatsende muren, daarna het verval en de vitrines. Ik had die rij gewonde leerlingen voor mijn kantoor best kunnen misseb, zelfs al waren die verwondingen hallucinair.’
Hij geeft me een vette knipoog.
‘Het was me al eerder opgevallen dat dat met uw gemoedstoestand samenhing maar vanavond? Een serie bloedige veldslagen. U moet behoorlijk in paniek zijn geweest.’
‘Ja dat kan je wel zeggen.’ Beaam ik en ondanks de situatie moet ik lachen.
‘Snapt u nu hoe belangrijk het is om meer bewustzijn en controle te krijgen?’
‘Je lijkt Schaduw wel,’ kreun ik moeizaam. ‘Die hamert ook zo op mijn gebrek aan controle.’
‘Dan zou ik maar eens wat beter naar uw vrienden luisteren mejoffer Kwintens. Zelfs tot uw harde hoofd moet zijn doorgedrongen dat u vrienden hebt, of u ze nu wilt of niet. Ze hebben zich zelfs niet door uw onaangename houding laten afschrikken het afgelopen jaar.’
Hij heeft zo gelijk dat ik mijn mond maar hou en het is opmerkelijk ontspannend om even niet naar mijn eigen verbale reflexen te hoeven luisteren.
‘Ik ben dus bang dat de jaren van zalige onwetendheid zijn geëindigd mejoffer Kwintens. Zelfs de bescherming van uw oma en vader kunnen dat niet meer voorkomen. U bent in één klap de belangrijkste persoon in het hele spel geworden, de joker, die het spel kan kantelen, ten goede of ten kwade. Dat stemt me om vele redenen treuriger dan u zich voor kunt stellen en tegelijkertijd vrolijker dan ik u kan uitleggen. Het eerste vanwege de enorme beproevingen die u nog te wachten staan en het laatste omdat er eindelijk weer hoop is. Snapt u een beetje wat ik bedoel?’
Vriendelijk kijkt hij me aan. Nee, ik snap er geen snars van, denk ik. Het is nu al de tweede keer dat ik een Joker word genoemd. Maar in welk spel? Wat heb ik blootgegeven? Ik schud koppig mijn hoofd. Ik wil deze rol niet. Er is geen enkel bewijs. Geen enkel teken dat ik daadwerkelijk iets bereikt heb. Dan verbreekt een derde stem de stilte. De stem van Schaduw.
‘Kijk! De lijst! Daan heeft de lijst!’