‘Na al die jaren!’ fluistert hij onverwacht zacht. ‘U had het beloofd.’
‘Ik heb je niets beloofd Roberto. Ik heb gezegd dat je beloond zou worden naar je prestaties, zoals iedereen. We blijven een school tenslotte.’
Ik vind het een grappige opmerking maar ik lach niet.
‘Iets aan de school gemerkt de laatste tijd Roberto?’
Fred kijkt even verbaasd op en schudt met zijn hoofd.
‘Precies, dat dacht ik al. En jij Daan?’
Ik schrik op. Ik hoopte nog even onder de radar te blijven.
‘Nou, eh… u had me wel eens kunnen waarschuwen?’
‘Voor wat Daniele?’
‘Ja duhhu, dat de school zou veranderen in een op hol geslagen kermisattractie? Dat de muren zich uit zichzelf verplaatsen en dat het een tijdmachine is?
‘Ja, dat. Iets van gemerkt Roberto?’
Hij schudt ontkennend zijn hoofd en ik zie dat de omvang van zijn nederlaag steeds meer tot hem door begint te dringen. Hij valt helemaal stil. De conrector richt zich weer tot mij.
‘Het probleem is dat ik je wel had willen waarschuwen Daniele, maar dat ik je niet heb kunnen waarschuwen, gewoon omdat ik dit zelf ook nooit eerder meegemaakt heb. Ik heb er over gelezen natuurlijk. Eeuwen geleden in een toen al halfvergaan document.’ Ze wuift vaag naar een boekenkast. ‘Maar het meemaken? Nee. Ik kan maar tot één conclusie komen, en Willems is het met mee eens. De schokkende conclusie is dat niet de school rare dingen deed, maar jij. Het gebouw reageerde op jou of liever op je onderbewustzijn, want, als al gezegd, veel controle heb je niet, en door dat enorme gebrek aan beheersing van je, maak je overal een onwaarschijnlijke puinhoop van. Je zou bijna vergeten dat je ook onze laatste hoop bent.’
‘ZIJ? Onze laatste hoop?’ Begint Fred te protesteren.
Het idee dat ik een laatste hoop zou zijn, is in zijn ogen zo belachelijk dat hij zomaar zijn stem weer durft te verheffen. Ik kan hem niet eens ongelijk geven.
‘Wat een lachertje. Kijk naar haar. Het is een scharminkel. Ze kan niets. Ik kan…’
‘Kijk maar naar je handpalmen Roberto en herhaal dan nog maar eens wat je net zei.’
‘Dat is niets. Helemaal niets.’ Hij wappert onhandig met zijn handen.
‘Ik snap er niets van.’
‘En ik ook niet.’ Vul ik aan.
Ze kijkt naar mij, dan naar Fred en dan weer naar mij.
‘Oké dan. De korte versie, we hebben niet veel tijd.
Zoals jullie allebei ondertussen heel goed weten is deze school een opsporings- en opleidingsinstituut voor kinderen met ‘talent’. Maar deze school is meer dan dat. Wij zijn meer dan dat. Wij zijn de bewakers van het evenwicht tussen goed en kwaad in de wereld. Het evenwicht tussen scheppen en vernietigen, tussen yin en yang, enfin, tussen de twee uiterste polen waartussen ons leven beweegt.
Dat evenwicht is in een wereld waarin mensen geboren worden met talenten die sterk genoeg zijn om moeiteloos een klein dorp van de aardbodem te vagen, hard nodig. Er worden tenslotte niet alleen maar aardige mensen met talenten geboren, of mensen die opgroeien in een liefdevolle omgeving. Kijk maar naar jullie zelf. Aardige mensen kunnen al enorme schade aanrichten, uit onwetendheid of door een gebrek aan training, laat staan mensen die getraumatiseerd zijn of gek of gewoon slecht.
Maar de natuur blijft de natuur. Dus is er een evenwicht. Het leven lijkt meer op een superhelden-strip dan je zou verwachten. Voor elke held is er een schurk en andersom. Alleen… in tegenstelling tot in de strips is in de werkelijkheid niemand ooit helemaal slecht of helemaal goed. Iedereen is allebei in verschillende verhoudingen en dat fluctueert ook nog eens, afhankelijk van uiteenlopende factoren. Dat maakt ons werk uiterst complex maar ach, het is wat het is. Je vraagt een leeuw ook niet om sla te gaan eten. Wel kun we iedereen trainen en in de gaten houden en dat doen we dus hier op school. Iedereen wordt opgespoord en omdat je aan een pasgeboren baby niet kunt zien of het een talent heeft, hebben we de lijst.’
Ze legt hem voorzichtig op haar bureau.
‘Elk kind dat met een talent geboren wordt, verschijnt op deze lijst op het moment dat zijn of haar talent sterk genoeg zijn ontwikkeld. Dat is meestal tussen het derde en zesde levensjaar. Sommige in groen, sommige in rood. De kleur is afhankelijk van hoe ze hun talent zullen gaan gebruiken, ten goede of ten kwade, hoewel we niet echt in ‘goed’ en ‘kwaad’ denken. Tegenover elke groene naam staat een rode. Altijd. Dat is wat we het evenwicht noemen.’
‘Zwarte hoeden en witte hoeden,’ mompel ik.
‘Wat zeg je?’
‘Eh, net als in de oude Westerns. Goede cowboys en slechte cowboys. Zwarte en witte hoeden.’
‘Soms… doe je me aan mijn broertje denken.’ Zegt ze volkomen onverwacht. ‘Net zo’n temperament en net zo’n klein hartje.’
‘Dan sta ik zeker naast deze onderkruipsel hier,’ gromt Fred, die zich langzaam lijkt te herstellen.
‘Ik zou het niet weten Roberto, ik heb de lijst al heel lang niet meer gezien. Meester Kwant is de enige die hem kan interpreteren want dat is niet eenvoudig. De lijst is namelijk niet statisch. Namen kunnen van kleur veranderen. Soms schuiven ze naar een andere positie. Maar laten we eens kijken. We hebben de tijd.’
Geroutineerd glijdt haar elegante wijsvinger langs de namen in het laatste deel van de lijst. Ze doet het een tweede keer voor ze weer opkijkt. Aan haar gezicht is niets af te lezen.
‘Nee, Roberto je staat niet naast Danielle.’
‘O?’ zegt hij verbaasd. Het leek onvermijdelijk.
‘Nee, je staat naast jongeheer Stanislaw.’
‘Padje?’ zeg ik verbaasd.
‘Dat weekdier? Onmogelijk!’ gromt Fred. ‘Er moet iemand anders naast me staan. Iemand met macht, iemand die mij in evenwicht kan houden.’
Vanuit zijn nek kruipen rode vlekken omhoog. Ik heb het eerder gezien. Ontploffingsgevaar! Ik wil de conrector waarschuwen, maar ze heft een hand op om me het zwijgen op te leggen.
‘Onderschat nooit de macht van zachtaardigheid Roberto. Jullie hebben zelfs bijna dezelfde voornaam.’ Fred schudt woest met zijn hoofd in protest, maar het maakt geen enkele indruk.
‘Je rol is na vandaag uitgespeeld. Je was nuttig, maar nu heb ik belangrijkere dingen te doen. Je kunt gaan. Morgen weer gewoon in de les.’
Zonder zijn reactie af te wachten richt ze zich op mij. ‘En dan jij, Danielle Kwintens, we moeten snel kijken hoe we je…’
‘Je dacht dat je slim was hè.’ De toon van Fred is onherkenbaar. ‘Je dacht dat je alle touwtjes in handen had. Dat je slimmer was dan domme Roberto die alleen maar goed was om het vuile werk voor je op te knappen.’
De wenkbrauwen van de conrector gaan omhoog, maar ze zegt niets.
‘Maar domme Roberto heeft een plan B. Ik ben boven je hoofd gegaan. Ik heb een machtige vriend.’
‘Er is geen “boven mijn hoofd” Roberto, maak jezelf niets wijs…’
Maar dit keer laat Fred zich niet de mond snoeren. Het besef dat zijn beschermvrouw zich definitief tegen hem gekeerd heeft, doet zijn houding 180 graden kantelen. Hij onderbreekt haar glashard.
‘Natuurlijk is die er wel. Er is altijd iemand met meer macht. Boven elke conrector zit een rector. Ik heb niet voor niets van nog iemand de opdracht gekregen om de lijst te zoeken. Niet om hem te bestuderen, maar om hem te vernietigen. Kwant wist dat. Waarom zou hij anders van de aardbodem zijn verdwenen?’
Voor het eerst valt de conrector stil. Ze kijkt met grote ogen door haar grote bril naar de gigantische jongen met het enorme rode hoofd, dan schieten haar ogen terug naar de lijst.
‘Rector? Hij zal toch niet…’ Ze bladert in een razend tempo een paar pagina’s terug en dan weer naar het einde. Haar ogen blijven hangen op de plek waar mijn naam staat. En nu valt het me ook op. Het is de enige plek waar maar één naam op een regel staat. De rode naam die ernaast zou moeten staan, ontbreekt. Ik zie haar bleek wegtrekken. Als ze weer terugbladert, vindt ze nog een groene naam waar geen rode naast staat. Hoe kan dat? Er moet toch een evenwicht zijn?
‘Hij zal toch niet?’ Nu is haar stem zo koud dat de woorden door me heen snijden als messen van geslepen ijs. Wie bedoelt ze? Wie is die rector? Waarom heb ik nog nooit van hem gehoord?
Op Freds gezicht gloeit de triomf.
‘Onderschat nooit een Pugno. Ik had alles voor je gedaan, maar verraad, betaal ik met verraad.’
Hij lacht en met het lachen begint alles zo heftig te trillen dat ik niet eens rechtop kan blijven staan. Ik kan alleen nog ergens achter kruipen en hopen dat er niets op me valt. Mijn adem verlaat als wolkjes mijn mond. IJs begint in een hoog tempo het lokaal te overwoekeren. De laag wordt dikker en dikker. Dit moet ontzettend veel kracht kosten.
Mijn adem stokt in mijn keel. Recht voor mijn ogen verandert de jonge, frêle, vrouw in… in iets… anders. Haar gezicht verschrompelt. Haar oogkassen en wangen vallen in en donkere randen groeien onder haar ogen, alsof ze 20 jaar niet geslapen heeft. Haar huid wordt donkerbruin en rimpelig en wordt steeds strakker om haar schedel gespannen. Een mummie. Haar zwarte haar wordt spierwit en haar krijtstreep maatpak zwabbert drie maten te groot om haar heen. De transformatie gaat zo snel dat ik niet alleen mijn ogen maar ook mijn hersenen steeds weer moet bijstellen om te begrijpen wat er precies gebeurt.
Wanneer het eindelijk voorbij is, is ze iets uit een sprookje of een nachtmerrie. Een schikgodin, een heks, iets wat ouder is dan alles dat leeft. Ik wacht. Maar op wat? Een bliksemflits uit de hemel? De hand van god die me met één duim zal dooddrukken als een insect? Een speer door mijn hart. Ik zet me schrap. Ik heb het over mezelf afgeroepen.