Schermafbeelding 2021-01-15 om 12.12.23.png

46 / Familietrekjes

Al voordat ik haar zie voel ik al dat ze er is. Het is onmiskenbaar, als een koelkast die wagenwijd openstaat. Verder is het kantoor precies zoals ik het van de vorige keer ken. Geordend en gestructureerd. Geen blaadje, geen boek, geen pen ligt scheef. Alles is precies als het was en toch… is alles ook helemaal anders. Ik ben anders. Ik lijk niet meer op het meisje dat een paar weken geleden in paniek binnen kwam rollen. Ik heb dingen meegemaakt, ik heb dingen gezien, ik heb geleerd. Ik hou dus mijn mond en wacht. De conrector kijkt niet op van haar bureau. De eerste keer irriteerde me dat mateloos, maar nu trap ik er niet meer in. Ik weet ondertussen hoe belangrijk die lijst voor haar is, dus zal het vast niet al te lang duren.

En nu ik een keer de tijd neem om rond te kijken vallen er me dingen op die me de vorige keer waren ontgaan. Als eerste natuurlijk de enorme hoeveelheid boeken. Boekenkasten vol boeken die soms net zo oud lijken als de boeken bij mijn buurman. Ook veel voorwerpen. Liggend op kasten, staand op de grond, hangend aan het plafond en een klein aantal, opgeborgen in twee kleine vitrine-kastjes die keurig naast elkaar staan opgesteld. Dezelfde soort onbekende voorwerpen als in het lokaal van Kwant, archaïsch en futuristisch tegelijk. Als ik mijn blik weer naar het bureau wend, kijk ik onverwacht recht in twee lichtgrijze ogen die zich pijnlijk diep in die van mij boren en me “proberen” te lezen. Dit keer wend ik mijn blik niet af. Na vanavond mag ze lezen wat ze wil. 
‘Mooi, dat is een heel verschil’, zegt ze zacht en helder. ‘Wat een beetje bewustzijn al niet vermag en... ik moet zeggen... ik had er niet op durven hopen, totdat ik je een paar uur geleden met mijn eigen ogen zag natuurlijk. Dat was wat je noemt een moment om nooit te vergeten.’  
Een paar uur geleden? Denk ik bij mezelf. Wat grappig, ze had ook twee weken geleden kunnen zeggen, toen tuimelden we tenslotte voor de eerste keer het lokaal van Kwant binnen, maar als ze twee maanden geleden had gezegd dan had ik het ook geloofd. Onwillekeurig vraag ik me af of ik nu echt in de tijd terug gereisd ben, of dat ik het verleden juist naar het nu toe gehaald heb, of... 

‘Ahum, Danielle? Volgens mij heb je iets voor me?’ O ja, de lijst. Ik heb hem nog steeds in twee handen geklemd. Ik was hem bijna vergeten.
‘Misschien kun je hem even naar me toe brengen? Lopen gaat even niet zo goed.’ Ze zegt het op dezelfde koele toon als ik van haar gewend ben, maar als mijn ogen naar beneden zakken, zie ik dat haar linkervoet in een onnatuurlijke hoek uit haar broekspijp hangt. De schoen staat keurig tegen de muur. 
‘Eh... Conrector? Is alles wel oké?’
Ze volgt mijn blik naar haar voet, kijkt terug en tovert totaal onverwacht een stralende lach op haar normaal zo uitgestreken gezicht. Het is een overrompelend gezicht. Alsof je vanuit de schaduw de felle zon instapt.
‘Lief van je Daan, het is eeuwen geleden dat iemand zo iets aardigs aan me heeft gevraagd, maar maak je geen zorgen, ik heb erger overleefd. Ik blijk een ongelooflijk vermogen tot herstel te hebben.’ En weg is de lach weer. Ondanks haar geruststellende woorden en de onverwachte flits van haar glimlach blijf ik gebiologeerd kijken naar de mooie ranke voet die losjes heen en weer bungelt, alsof hij nog maar aan een paar draadjes aan de enkel vastzit. Wie of wat kan dat gedaan hebben? Wat is er met haar gebeurd?
‘De lijst Danielle!’
‘O ja, sorry, de lijst.’ Ik loop naar haar bureau, leg hem voor haar neer en schuifel weer terug. Ze kijkt er niet naar, maar houdt haar ogen strak op mij gericht. Opeens bedenk ik me iets. Iets dat me dwars zit.
‘Conrector... Ik was niet de enige die opzoek was naar die lijst.’
‘Nee, dat klopt. Roberto Pugno en zijn vrienden waren ook op zoek.’
‘En dat wist u?’
‘Uiteraard, ik heb ze zelf de opdracht gegeven.’
‘En u had niet het gevoel dat ik dat moest weten?’
‘Wat zou dat geholpen hebben Daniele? Je had je er alleen maar druk over lopen maken terwijl je er niets aan had kunnen doen.’
‘Ik wist dat de Flintstones uw persoonlijke knokploeg waren, maar ik had nooit....’
‘De Flintstones?’, onderbreekt ze me. Ze proeft de woorden even op haar tong en als ze het snapt, flakkert er een glimp van een glimlach over haar gezicht. ‘Naar de oude tekenfilm-serie?’ Ik knik en voel me een beetje betrapt als een volwassene die nog van kinderboeken houdt of van touwtje springen. ‘Grappig.’ 
‘Nou ja, eh... zo is het niet eens bedoeld.’
‘Dat heb je niet van je moeder.’
‘Wat?’
‘Humor’ 
‘Humor?’ Ik begrijp haar even niet. 
‘Je moeder had niet veel gevoel voor humor. Zelf was ze niet erg grappig, bedoel ik. Getalenteerd, zeker. Vastbesloten, koppig, doelbewust en gedisciplineerd, allemaal waar, maar ik heb haar nog nooit een mop horen vertellen. Niet eentje waar je om kon lachen. Ze probeerde het wel hoor, maar ze was het gewoon niet. Het was het enige denk ik, waarin ze de meerdere in je vader erkende. Ze kon dan wel weer onbedaarlijk hard om hem lachen. Ik heb altijd gedacht dat je vaders humor er voor zorgde dat ze verliefd op hem werd.’ Ik hou verbluft mijn mond tijdens dit onverwachte en vooral ongewenste inkijkje in het liefdesleven van mijn ouders.
‘Ja, je vader was een boefje. Hij kon van alles uithalen zonder echt gestraft te worden. Tegen zoveel humor en charme waren niet veel docenten bestand. Zelfs niet op een school als deze.’ Haar stem klinkt onverwacht teder. Wat gaan we nu krijgen? Ik voel een steek. Het beeld van mijn ouders die samen lachen, plezier hebben en van elkaar houden doet onverwacht veel pijn. Het is iets dat ik nooit zal zien of meemaken. Vooral het feit dat mijn humeurige, mopperende, lompe, onbehouwen vader een charmante lolbroek moet zijn geweest, staat zo haaks op mijn eigen ervaringen dat ik me voorneem nooit meer iets over het verleden van mijn ouders te willen weten. 

‘De Flinstones?’, herhaal ik.
‘Ach ja dat. De Flintstones. Je moet het me maar niet kwalijk nemen. Er was zo weinig aanleiding om te geloven dat je ook maar iets meer was dan een mislukkeling dat ik ze een paar weken eerder al aan het werk heb gezet. Niet dat ik daar heel veel van verwachtte natuurlijk, want zo slim zijn ze niet.’ De glazendeurtjes van de vitrines recht voor me beginnen zachtjes te rammelen, maar de conrector besteedt er geen aandacht aan. 
‘Pas toen jullie zo onverwacht het natuurkunde-lokaal binnen bleken te kunnen, werd alles anders.’ Deze uitleg helpt niet bepaald, ik word er alleen maar bozer van.
‘Kijk Daan, mij gaat het om het resultaat en twee kansen zijn er nu eenmaal meer dan één. Daar is jouw ego ondergeschikt aan. Als ik het je wel had verteld, was je veel te boos geweest om je open te stellen voor je intuïtie.’ Ik kijk haar met hoog opgetrokken wenkbrauwen aan.
‘Dat verbaast je toch niet? Het is al heel lang duidelijk dat je het niet van je verstand moet hebben, laat staan van je beheersing. Dat is de grote paradox van Daniele Kwintens. Je kan je talent niet beheersen maar je kan het wel volledig onderdrukken. Je ontkent wie en wat je bent met alle macht die je in je hebt.’ Ze zucht. Een kans om me te verdedigen, maar ik hap nog steeds niet.
‘Roberto Pugno en zijn vrienden zijn dan wel geen intellectuelen maar ze doen wat ze gezegd wordt met een onovertroffen kwaadaardige ijver. Ik begreep dat ze zelfs Willems bedreigd hebben.’ Haar gezicht blijft uitgestreken maar haar koele stem wordt gekleurd door de onmiskenbare klank van leedvermaak. ‘Ik zei toch dat ze niet zo slim waren.’

Nu rammelen niet alleen de de deurtjes van de vitrines maar ook de smalle bovenramen en verschillende voorwerpen op haar bureau. De conrector kijkt naar de deur en zegt dan zonder enige directe aanleiding en zonder haast.
‘Misschien moet je even een stapje of twee opzij zetten Danielle.’ En als ik niet gelijk reageer. ‘Nu!’ Het klinkt niet dwingend of bevelend, maar koel en beheerst en juist daardoor reageer ik direct. Het is net op tijd. De deur waar ik een seconde geleden nog voor stond springt met veel kabaal uit zijn sponningen het kantoortje in en zou me hebben verpletterd als ik niet opzij was gestapt. Ik duik in een reflex nog verder opzij. De conrector heeft geen vin verroerd. Rustig kijkt ze naar de chaos die de deur aanricht in haar geordende koninkrijk. Dan pas kijkt ze naar het gapende gat van de deuropening die bijna helemaal gevuld wordt door de enorme gestalte van Roberto Pugno, zoon van Italiaans immigranten, befaamd vanwege zijn slechte humeur en berucht vanwege zijn neiging tot zinloos geweld. Hij kijkt met grote verwarde ogen het kantoor in, ziet mij en stapt naar binnen.

45 / Bewijs

47 / Verraad